7.4.De rechtbank volgt eiseres namelijk in haar betoog dat in dit geval sprake is van een onrechtvaardige inmenging in het eigendomsrecht. Een eigenaar van het water dat voor scheepvaart openstaat, heeft het normale gebruik van anderen overeenkomstig de publieke bestemming daarvan te dulden. Onder gewoon gebruik dat eiseres als eigenaar heeft te dulden kan ook het feitelijk, tijdelijk ligplaats nemen, vallen. Maar in dit geval gaat het niet om het feitelijk ligplaats nemen, maar over het aanwijzen van een gebied waarbinnen schepen voortdurend ligplaats mogen blijven innemen, en wel deels op andermans water. Naar het oordeel van de rechtbank verschilt het permanent aanwijzen van een stuk van eiseres’ water als operationele ruimte waarbinnen ligplaats mag worden ingenomen bij aanmeervoorzieningen van de buren zozeer van gewoon gebruik van het water dat voor scheepvaart openstaat, dat dit niet onder het gewoon gebruik valt. Gelet op het voorgaande, slaagt de beroepsgrond van eiseres.
Westhaven duwbakken (terrein III)
8. Eiseres heeft verder betoogd dat het college ten onrechte operationele ruimte heeft aangewezen voor de duwbakken op terrein III, omdat door de ligging van die operationele ruimte de vaarweg tot toegang naar terrein I wordt belemmerd.
9. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zowel de aanmeervoorziening als de operationele ruimte voor de Westhaven duwbakken 1 tot en met 4 vallen geheel binnen het gebied van terrein III, waarvan de gemeente de eigenaar is. Het college is op grond van artikel 3.11 van de Havenverordening 2019 bevoegd om deze operationele ruimte aan te wijzen. Verder is met de situering van de operationele ruimte in terrein III de toegang tot terrein I gewaarborgd voor het huidig gebruik van terrein I. Eiseres heeft op de zitting betoogd dat dit in de toekomst anders kan worden, omdat er plannen zijn om het gebied te ontwikkelen en een scheepwerf op terrein I te exploiteren. Eiseres stelt dat deze operationele ruimte voor de duwbakken hinder oplevert voor de exploitatie op terrein I. Dit betreft echter een gebeurtenis in de toekomst die nog niet geheel zeker is. Daarom hoeft het college daar op dit moment nog geen rekening mee te houden.
Tussenconclusie over het bestreden besluit I
10. Gelet op hetgeen in 7.1 tot en met 7.4 is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit I vernietigen, voor zover daarbij is besloten tot aanwijzing van operationele ruimte voor de Westhaven tankers 1 tot en met 4. Voor het overige blijft het bestreden besluit I in stand. Omdat hetzelfde gebrek aan het primaire besluit II kleeft, zal de rechtbank ook dit besluit herroepen. De overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden behoeven hierom geen bespreking meer.
Het rechtstreeks beroep tegen de bestreden besluiten II en III
11. De rechtbank constateert dat eiseres bezwaar heeft ingediend tegen de bestreden besluiten II en III waarmee onder andere het primaire besluit II is herleefd. Zij heeft daarbij enkel verwezen naar de gronden tegen het primaire besluit II waarbij het college operationele ruimte heeft aangewezen voor de Westhaven tankers. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het primaire besluit II is herroepen, heeft eiseres bij de bestreden besluiten II en III geen procesbelang meer. In zoverre wordt het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft geen andere gronden aangevoerd over wat nog meer in het bestreden besluit II en III is besloten. De rechtbank verklaart het rechtstreeks beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten II en III voor het overige dan ook ongegrond.
12. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van €541,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
14. Voor een vergoeding van het griffierecht of proceskostenveroordeling in het rechtstreekse beroep tegen de bestreden besluiten II en III bestaat geen aanleiding.