ECLI:NL:RBAMS:2022:2760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AMS 20/5508, AMS 22/2264, AMS 22/2265
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing operationele ruimte voor ligplaatsen in de Westhaven te Amsterdam en de gevolgen voor eigendomsrechten

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 mei 2022, staat de aanwijzing van operationele ruimtes voor schepen in de Westhaven centraal. Eiseres, Larendael Participaties B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij operationele ruimtes zijn aangewezen voor ligplaatsen van tankers en duwbakken. De rechtbank oordeelt dat de aanwijzing van een operationele ruimte die deels op het terrein van eiseres ligt, inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. De rechtbank stelt vast dat het college niet bevoegd was om een operationele ruimte aan te wijzen die ook op particulier eigendom ligt, aangezien de aanmeervoorzieningen zich op gemeentelijk terrein bevinden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I voor zover het de operationele ruimte voor de Westhaven tankers betreft en herroept het primaire besluit II. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en veroordeelt het college tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten II en III niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het herleven van het primaire besluit II, en ongegrond voor het overige.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/5508
AMS 22/2264
AMS 22/2265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaken tussen

Larendael Paticipaties B.V., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Termaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(hierna: het college)
(gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2019 (het primaire besluit I) heeft het college besloten tot aanwijzing van operationele ruimte en het stellen van beperkingen en voorschriften voor de ligplaatsen ‘Westhaven duwbakken’ 1 tot en met 4.
Bij besluit van 22 januari 2019 (het primaire besluit II) heeft het college besloten tot aanwijzing van operationele ruimte en het stellen van beperkingen en voorschriften voor de ligplaatsen ‘Westhaven tankers’ 1 tot en met 4.
Bij besluit van 10 september 2020 (het bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van Chidda Vastgoed B.V. en Amstelimmo B.V. (hierna: Chidda) tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Chidda heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Dit beroep is geregistreerd onder AMS 20/5508.
Vervolgens heeft college met het besluit van 7 oktober 2021 het primaire besluit II ingetrokken.
Met het besluit van diezelfde datum heeft het college een afmeerverbod ingesteld voor de ligplaatsen Westhaven ADM tankers en met het besluit van 13 oktober 2021 een verbod om ligplaats te nemen op de wachtplaatsen tankers aan de noordzijde van de ADM-haven in Amsterdam.
Eiseres heeft tegen deze besluiten van 7 en 13 oktober 2021 bezwaar gemaakt.
Ongeveer een week later, met het besluit van 21 oktober 2021 (het bestreden besluit II), heeft het college besloten om het besluit van 7 oktober 2021 met terugwerkende kracht in te trekken en daarbij vastgesteld dat, voor zover nodig, het primaire besluit II opnieuw in werking treedt en steeds is blijven gelden.
Bij besluit van 9 december 2021 (het bestreden besluit III) heeft het college besloten tot het intrekken van het besluit van 13 oktober 2021 en de wachtplaatsen weer in gebruik te nemen met inachtneming van het primaire besluit II.
Eiseres heeft het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep [1] bij de rechtbank tegen de bestreden besluiten II en III. Het college heeft daarmee ingestemd. Deze beroepen zijn geregistreerd onder AMS 22/2264 en AMS 22/2265.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 april 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is [naam 1] Belen, statutair bestuurder, verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was aanwezig, [naam 2] , projectmanager bij eiseres. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder waren aan de kant van het college aanwezig, [naam 3] , hoofd juridische zaken bij het Havenbedrijf Amsterdam N.V. (het Havenbedrijf), [naam 4] , nautisch adviseur bij het Havenbedrijf en [naam 5] , bedrijfsjurist bij het Havenbedrijf. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres heeft eind juli 2021 een gedeelte van de ADM-haven (terrein I) van Chidda gekocht. De ADM-haven maakt deel uit van de Westhaven in Amsterdam. Bij brief van 30 november 2021 heeft eiseres verklaard dat zij als rechtsopvolger van Chidda het door haar ingestelde beroep wenst voort te zetten.
1.2.
Het terrein van de ADM-haven is opgedeeld in drie terreinen, in afbeelding 1 hieronder aangeduid als I, II en III. Ieder terrein bevat ook water.
afb. 1 ADM-haven
1.3.
Het hier relevante deel van terrein I is nu in eigendom van eiseres. De terreinen II en III zijn eigendom van de gemeente Amsterdam.
1.4.
In 2008 zijn op terrein II (aan de noordzijde) van de ADM-haven aan de strekdam openbare ligplaatsen gerealiseerd waar kegelschepen (tankers) kunnen aanmeren. Dit zijn binnenschepen waarmee gevaarlijke of schadelijke stoffen kunnen worden vervoerd. De aanmeervoorzieningen op terrein II bestaan uit twee steigers, waaraan maximaal 14 tankers kunnen afmeren. De steigers liggen geheel in het water van terrein II. De tankers zijn langer dan de steigers. De aan de steigers aangemeerde tankers liggen daardoor grotendeels in het water van terrein II, maar steken voor een gedeelte in het water van terrein I. Zie voor een voorbeeld het vaartuig links van de pijl in afbeelding 1 hierboven.
1.5.
In 2018 zijn in het water van terrein III (aan de oostzijde) van het ADM-gebied vier openbare ligplaatsen voor duwbakken gerealiseerd. De aanmeervoorzieningen voor de duwbakken bevinden zich in het water van terrein III. Zie voor een voorbeeld de vaartuigen in het kruisgearceerde deel boven het cijfer III in afbeelding 1 hierboven.
1.6.
De hiervoor geschetste situatie is in afbeelding 2 nogmaals weergegeven.
afb. 2: situatieschets terreinen I, II en III en locaties van tankers en duwbakken
1.7.
Niet iedere tanker of duwbak mag aanmeren aan de aanmeervoorzieningen van de ligplaatsen. De vaartuigen die mogen aanmeren mogen niet langer, breder, hoger en dieper zijn dan de operationele ruimte die aangewezen is bij die aanmeervoorziening.
Besluitvorming
2.1.
Bij het primaire besluit I heeft de havenmeester van Amsterdam namens het college besloten tot aanwijzing van operationele ruimte voor de Westhaven duwbakken 1 tot en met 4 vanuit het oogpunt van veiligheid, ordening en de continuïteit van de haven. Die ruimte ligt geheel in het water van terrein III. Bij het primaire besluit II heeft de havenmeester van Amsterdam namens het college om diezelfde reden besloten tot aanwijzing van operationele ruimte voor de Westhaven tankers 1 tot en met 4. Deze ruimte ligt voor het grootste deel in het water van terrein II, maar voor een deel in terrein I. De situatie is vergelijkbaar met de situatie in afbeeldingen 1 en 2.
2.2.
Het college heeft het bezwaar van Chidda hiertegen ongegrond verklaard. Het college heeft overwogen dat de aanwijzingsbesluiten ertoe strekken een regeling te treffen voor het ordelijk gebruik van de aangewezen ligplaatsen. De vraag of de aangewezen ligplaatsen geschikt zijn voor het doel hoeft volgens het college niet nader te worden gemotiveerd, omdat het besluit daar geen betrekking op heeft. Het gaat namelijk om al bestaande ligplaatsen. Over het standpunt van Chidda dat sprake is van regulering van eigendom, heeft het college overwogen dat het gebruik van de aangewezen ligplaatsen ter waarborging van de veiligheid en het ordelijk gebruik dient. Een aan het privaatrecht ontleend recht op een ligplaats in het openbaar water staat er op zichzelf niet aan in de weg dat aan het gebruik daarvan publiekrechtelijke eisen worden gesteld in het algemeen belang, aldus het college. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat Chidda onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt op welke wijze het aanwijzingsbesluit een gevaar kan vormen voor de veiligheid. Chidda heeft volgens het college ook niet aannemelijk gemaakt dat de reguliere bedrijfsvoering in gevaar komt, dan wel dat er sprake is van nautisch zeer gevaarlijke situaties als gevolg van de aanwijzingsbesluiten.
2.3.
Vervolgens heeft het college met de besluiten van 7 en 13 oktober 2021 het primaire besluit II ingetrokken en – kort gezegd – bij de aanmeervoorzieningen op terrein II een afmeerverbod afgekondigd. Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het bestreden besluit II heeft het college besloten tot het met terugwerkende kracht intrekken van het besluit van 7 oktober 2021 en vastgesteld dat, voor zover nodig, het primaire besluit II opnieuw in werking treedt en steeds is blijven gelden. De rechtbank stelt vast dat het onder 2.3 genoemde bezwaar van eiseres op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook op dit besluit ziet.
2.5.
Met het bestreden besluit III heeft het college besloten tot het intrekken van het besluit van 13 oktober 2021, waarbij het schepen verboden was om ligplaats te nemen op de ligplaatsen Westhaven ADM tankers, en de wachtplaatsen weer in gebruik te nemen met inachtneming van het primaire besluit II. De rechtbank stelt vast dat het onder 2.3 genoemde bezwaar van eiseres op grond van artikel 6:19 van de Awb ook op dit besluit ziet.
Het bestreden besluit I
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanwijzing van operationele ruimte inbreuk maakt op het eigendomsrecht en het recht van erfdienstbaarheid van eiseres. De gekozen locatie voor de operationele ruimte voor de tankers is deels eigendom van eiseres. Eiseres stelt dat in geval van een inbreuk op een eigendomsrecht een belangenafweging moet plaatsvinden en wijst in dit kader op artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM [2] . Eiseres voert verder aan dat het college, niet op grond van de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012 of de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2019, noch op grond van de Verordening op het Binnenwater (Vob) 2010 en noch op grond van het Binnenvaartpolitiereglement aan eisers gedoogplichten kan opleggen, in het geval eiseres geen privaatrechtelijke toestemming geeft.
De van toepassing zijnde regels
4.1.
De Havenverordening die hier van toepassing is, is de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2019 (de Havenverordening 2019). Deze Havenverordening is namelijk op 4 januari 2020 in werking getreden en gelijktijdig is de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012 ingetrokken. Dat betekent dat de Havenverordening 2019 vanaf dat moment van toepassing is, tenzij overgangsrecht is opgenomen waarin situaties staan waarop de oude Havenverordening 2012 nog van toepassing is. In het overgangsrecht in artikel 10.1 van de Havenverordening 2019 is geen situatie opgenomen waarbij de oude Havenverordening 2012 wordt aangewezen als de van toepassing zijnde regelgeving.
4.2.
De relevante artikelen uit de Havenverordening 2019 zijn in de bijlage opgenomen en maken deel uit van deze uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 3.11, eerste lid, van de Havenverordening 2019 kan het college voor een ligplaats een operationele ruimte aanwijzen. Een eigenaar van een afmeervoorziening van de ligplaats mag – op grond van het derde lid – schepen alleen binnen die operationele ruimte ligplaats laten nemen.
5. Verder is in bijlage 1 bij de Havenverordening 2019 een kaart opgenomen waarop het Noordzeekanaalgebied is ingetekend. De rechtbank stelt vast dat het water gelegen in de ADM-haven onderdeel is van dat ingetekende Noordzeekanaalgebied. Daaronder valt ook het water van terrein I. Daarbij is het water van terrein I feitelijk toegankelijk en staat ook voor scheepvaart open, want op de zitting heeft eiseres verklaard dat er schepen bij haar voorzieningen op terrein I aanmeren. Dat betekent dat ook op het water van terrein I de Havenverordening 2019 van toepassing is. Dat volgt uit artikel 1.2 en de definitie van “haven” in artikel 1.1 in de Havenverordening 2019.
Welke vraag moet de rechtbank beantwoorden?
6. Anders dan partijen in hun discussie betogen [3] , gaat het in dit geschil niet om de vraag of eiseres als eigenaar van een water al dan niet moet dulden dat een schip daar feitelijk ligplaats neemt. Het gaat namelijk niet om het feitelijk ligplaats nemen, maar om het aanwijzen van een gebied waar schepen vanaf dat moment steeds ligplaats mogen nemen. Dat gebied wordt hier de operationele ruimte genoemd. De vraag die hier dus beantwoord moet worden is of het college de operationele ruimte mocht aanwijzen.
Westhaven tankers (terrein II)
7.1.
De rechtbank constateert dat voor de Westhaven tankers 1 tot en met 4 een aanmeervoorziening is gerealiseerd die geheel ligt op terrein II. Hieraan kunnen tankers ligplaats nemen. De vraag die voorligt is of het college kon besluiten om een operationele ruimte aan te wijzen die niet alleen op terrein II ligt, maar deels ook op terrein I van eiseres.
7.2.
De rechtbank vindt van niet en overweegt daartoe als volgt.
7.3.
Uit artikel 3.11, eerste en derde lid, in samenhang met artikel 3.3, onder c, van de Havenverordening 2019 volgt dat het college bevoegd is om een operationele ruimte aan te wijzen voor een ligplaats gelegen aan een afmeervoorziening van de eigenaar van die afmeervoorziening. In andere woorden, ook op een stuk water in de haven dat in particulier eigendom is, mag het college een operationele ruimte in dat stuk water aanwijzen wanneer die eigenaar van dat water daar een aanmeervoorziening heeft. Alleen doet die situatie zich hier niet voor. De aanmeervoorziening ligt in terrein II, dat in eigendom van de gemeente Amsterdam is. De operationele ruimte ligt deels in gebied II, maar ook deels op het gebied van de buren, namelijk het water dat in particulier eigendom is bij eiseres. De bevoegdheid van het college strekt niet zover. Niet omdat artikel 3.11 in samenhang met artikel 3.3, onder c, van de Havenverordening 2019 deze grensoverschrijdende situatie niet regelt en evenmin omdat eiseres niets van doen heeft met de aanmeervoorziening op terrein II, maar daar wel permanent mee wordt geconfronteerd op het water van haar terrein.
7.4.
De rechtbank volgt eiseres namelijk in haar betoog dat in dit geval sprake is van een onrechtvaardige inmenging in het eigendomsrecht. Een eigenaar van het water dat voor scheepvaart openstaat, heeft het normale gebruik van anderen overeenkomstig de publieke bestemming daarvan te dulden. Onder gewoon gebruik dat eiseres als eigenaar heeft te dulden kan ook het feitelijk, tijdelijk ligplaats nemen, vallen. Maar in dit geval gaat het niet om het feitelijk ligplaats nemen, maar over het aanwijzen van een gebied waarbinnen schepen voortdurend ligplaats mogen blijven innemen, en wel deels op andermans water. Naar het oordeel van de rechtbank verschilt het permanent aanwijzen van een stuk van eiseres’ water als operationele ruimte waarbinnen ligplaats mag worden ingenomen bij aanmeervoorzieningen van de buren zozeer van gewoon gebruik van het water dat voor scheepvaart openstaat, dat dit niet onder het gewoon gebruik valt. Gelet op het voorgaande, slaagt de beroepsgrond van eiseres.
Westhaven duwbakken (terrein III)
8. Eiseres heeft verder betoogd dat het college ten onrechte operationele ruimte heeft aangewezen voor de duwbakken op terrein III, omdat door de ligging van die operationele ruimte de vaarweg tot toegang naar terrein I wordt belemmerd.
9. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zowel de aanmeervoorziening als de operationele ruimte voor de Westhaven duwbakken 1 tot en met 4 vallen geheel binnen het gebied van terrein III, waarvan de gemeente de eigenaar is. Het college is op grond van artikel 3.11 van de Havenverordening 2019 bevoegd om deze operationele ruimte aan te wijzen. Verder is met de situering van de operationele ruimte in terrein III de toegang tot terrein I gewaarborgd voor het huidig gebruik van terrein I. Eiseres heeft op de zitting betoogd dat dit in de toekomst anders kan worden, omdat er plannen zijn om het gebied te ontwikkelen en een scheepwerf op terrein I te exploiteren. Eiseres stelt dat deze operationele ruimte voor de duwbakken hinder oplevert voor de exploitatie op terrein I. Dit betreft echter een gebeurtenis in de toekomst die nog niet geheel zeker is. Daarom hoeft het college daar op dit moment nog geen rekening mee te houden.
Tussenconclusie over het bestreden besluit I
10. Gelet op hetgeen in 7.1 tot en met 7.4 is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit I vernietigen, voor zover daarbij is besloten tot aanwijzing van operationele ruimte voor de Westhaven tankers 1 tot en met 4. Voor het overige blijft het bestreden besluit I in stand. Omdat hetzelfde gebrek aan het primaire besluit II kleeft, zal de rechtbank ook dit besluit herroepen. De overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden behoeven hierom geen bespreking meer.
Het rechtstreeks beroep tegen de bestreden besluiten II en III
11. De rechtbank constateert dat eiseres bezwaar heeft ingediend tegen de bestreden besluiten II en III waarmee onder andere het primaire besluit II is herleefd. Zij heeft daarbij enkel verwezen naar de gronden tegen het primaire besluit II waarbij het college operationele ruimte heeft aangewezen voor de Westhaven tankers. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het primaire besluit II is herroepen, heeft eiseres bij de bestreden besluiten II en III geen procesbelang meer. In zoverre wordt het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft geen andere gronden aangevoerd over wat nog meer in het bestreden besluit II en III is besloten. De rechtbank verklaart het rechtstreeks beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten II en III voor het overige dan ook ongegrond.
Proceskostenvergoeding
12. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van €541,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
14. Voor een vergoeding van het griffierecht of proceskostenveroordeling in het rechtstreekse beroep tegen de bestreden besluiten II en III bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de procedure met het zaaknummer AMS 20/5508,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I van 10 september 2020 voor zover daarbij operationele ruimte is aangewezen voor de ligplaatsen ‘Westhaven tankers’ 1 tot en met 4;
  • herroept het primaire besluit II van 22 januari 2019;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit I;
  • laat het bestreden besluit I voor het overige in stand;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-;
in de procedures met de zaaknummers AMS 22/2264 en AMS 22/2265,
- verklaart het rechtstreeks beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het herleven van het primaire besluit II;
- verklaart het rechtstreeks beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Pielaat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2019
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
- haven: wateren binnen het Noordzeekanaalgebied die voor de scheepvaart openstaan zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;
(…)
- operationele ruimte: in lengte, breedte, diepte en hoogte begrensd gebied, waarbinnen schepen ligplaats kunnen nemen om hun activiteiten uit te oefenen;
(…).
Artikel 1.2 Waar gelden deze regels?
Het bepaalde bij of krachtens deze verordening is van toepassing in de haven.
Artikel 3.3 Nemen van een ligplaats
Een schip mag alleen ligplaats nemen als dit gebeurt:
a. (…);
b. (…);
c. op ligplaatsen gelegen aan een afmeervoorziening met instemming van een huurder, erfpachter of eigenaar, behalve als het college het nemen van een ligplaats niet toestaat uit het oogpunt van ordening, veiligheid of milieu.
d. (…);
e. (…).
Artikel 3.11 Operationele ruimte ligplaatsen
1. Het college kan voor een ligplaats de operationele ruimte aanwijzen.
2. (…).
3. De huurder, erfpachter of eigenaar van de afmeervoorziening van de ligplaats mag schepen alleen ligplaats laten nemen binnen de operationele ruimte.
4. (…).
Artikel 10.1 Overgangsrecht
1. Toestemmingen of besluiten of erkenningen die zijn verleend bij of krachtens één van de in artikel 10.1 (lees: 10.2,
rechtbank) ingetrokken regelingen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2019 verordening worden aangemerkt als toestemmingen, of besluiten of erkenningen bij of krachtens deze verordening.
2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om toestemming of besluit of erkenning op grond van één van de in artikel 10.1 ingetrokken regelingen is ingediend waarop nog niet is beslist wordt daarop deze verordening toegepast.
3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming of besluit of erkenning krachtens de in artikel 10.1 ingetrokken regelingen wordt beslist met toepassing van deze verordening.
Artikel 10.2 Intrekking oude regelgeving
De Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012 wordt ingetrokken. (…)

Voetnoten

1.Artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Onder andere met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1815).