ECLI:NL:RBAMS:2022:2755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
Rekestnummer C/13/717453 HA RK 22/138
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoeken in de strafzaak Marengo

Op 12 mei 2022 diende een wrakingsverzoek in de strafzaak Marengo, waarbij verschillende verzoekers, bijgestaan door hun advocaten, de rechters-commissarissen van de rechtbank Amsterdam wilden wraken. De wrakingskamer werd op de hoogte gesteld van het verzoek tijdens een getuigenverhoor. De verzoekers voerden aan dat de rechters zonder voorafgaand overleg een beslissing hadden genomen over het toekennen van een familiair verschoningsrecht aan een getuige, wat volgens hen de ondervragingsmogelijkheden van de verdediging ernstig zou beperken. De rechters-commissarissen hadden echter geconstateerd dat de getuige, de partner van de kroongetuige, in een uitzonderlijke situatie verkeerde die het toekennen van het verschoningsrecht rechtvaardigde. De wrakingskamer heeft op 17 mei 2022 de verzoeken afgewezen, oordelend dat de verzoekers niet voldoende feiten of omstandigheden hadden aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De beslissing van de rechters-commissarissen werd als een tussenbeslissing beschouwd, die niet kon leiden tot een wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat de verzoekers zich met hun bezwaren tot de rechtbank moesten wenden, en niet tot de wrakingskamer. De beslissing werd op 19 mei 2022 schriftelijk vastgelegd en verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing van 17 mei 2022 op de op 12 mei 2022 mondeling gedane verzoeken en onder rekestnummer C/13/717453 HA RK 22/138 van:
[verzoeker 1] ,
geboren op [geboortedag 1] 1977,
bijgestaan door mr. I.N. Weski;
[verzoeker 2] ,
geboren op [geboortedag 2] 1975,
bijgestaan door mr. S. Boersma;
[verzoeker 3] ,
geboren op [geboortedag 3] 1979,
bijgestaan door mr. L.E. Versluis;
[verzoeker 4] ,
geboren [geboortedag 4] 1972,
bijgestaan door mrs. R. van ’t Land en H.M. Dunsbergen;
[verzoeker 5]
geboren op [geboortedag 5] 1979,
bijgestaan door mr. Y. Bouchiki;
[verzoeker 6] ,
geboren op [geboortedag 6] 1978,
bijgestaan door mr. J. de Vries.
welke verzoeken strekken tot wraking van de rechters-commissarissen AMS-0020 en AMS-0021, rechters-commissarissen in strafzaken bij de rechtbank Amsterdam, (hierna: de
rechters).

1.De procedure

Op 12 mei 2022 is de wrakingskamer door de rechters op de hoogte gesteld dat een wrakingsverzoek was ingediend in de strafzaak ‘Marengo’. Er vond op dat moment in de rechtbank Amsterdam een getuigenverhoor plaats van de partner van de kroongetuige. Mr. I.N. Weski had, namens verzoeker [verzoeker 1] , een mondeling verzoek ingediend tot wraking van de rechters. De overige verzoekers hebben zich bij dit wrakingsverzoek aangesloten.
Ter zitting van de wrakingskamer van 12 mei 2022 is aan de raadslieden gevraagd de gronden van het wrakingsverzoek toe te lichten, maar de raadslieden waren niet bereid een toelichting te geven op de wrakingsgronden voordat het proces-verbaal van het getuigenverhoor, dat kort daarvoor op diezelfde ochtend had plaatsgevonden, was opgemaakt. De wrakingskamer heeft toen opdracht gegeven aan de rechters om het proces-verbaal zo spoedig mogelijk op te maken en te delen met de betrokken partijen. Het voorgaande is weergegeven in het proces-verbaal van 12 mei 2022, zoals opgemaakt door de wrakingskamer en gedeeld met de betrokken partijen.
Op 16 mei 2022 (om 18:00 uur) hebben de rechters het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 12 mei 2022 per e-mail gestuurd aan de wrakingskamer. De griffier van de wrakingskamer heeft het proces-verbaal op 17 mei 2022 (omstreeks 10:30 uur) verzonden aan de verzoekers en de officieren van justitie.
De wrakingskamer heeft vervolgens nog kennisgenomen van de schriftelijke toelichting die mr. I.N. Weski op 17 mei 2022 per e-mailbericht (om 11:26 uur) aan de betrokken partijen heeft gestuurd. Voorts heeft de wrakingskamer kennisgenomen van het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie, ingediend per e-mailbericht op 17 mei 2022 (om 12:54 uur).
De wrakingskamer heeft op 17 mei 2022 beslist op de verzoeken. Bij e-mail van de griffier van de wrakingskamer van 17 mei 2022 (om 16.30 uur) is de beslissing toegezonden aan de raadslieden van verzoekers, het Openbaar Ministerie en de rechters. In die beslissing is vermeld dat de schriftelijke motivering zo spoedig mogelijk volgt. Het onderstaande vormt die motivering.

2.De feiten

Op 10 mei 2022 (om 09:40 uur) hebben de rechters aan de raadslieden en de officieren van justitie een e-mailbericht gestuurd.
De inhoud van dit e-mailbericht luidt – voor zover relevant – als volgt:

Ter kennisname delen wij u in verband met het verhoor op 12 mei 2022 van ‘de partner van de kroongetuige’ het volgende mede.
De advocaat van de getuige heeft bij de rechter-commissaris aangekondigd dat de getuige bij het verhoor mogelijk op bepaalde vragen een beroep zal doen op een familiair verschoningsrecht conform artikel 217 sub 3 Sv. De rechter-commissaris heeft desgevraagd een nadere onderbouwing gekregen en verder onderzoek gedaan. Hieromtrent kan in verband met de veiligheid van de getuige slechts beperkt weergave worden gedaan, als volgt.
Gezien de bijzondere status van de partner/ex-partner als kroongetuige is/was het feitelijk onuitvoerbaar voor getuige om een huwelijk of geregistreerd partnerschap met de partner/ex-partner aan te gaan.
Het is voor de rechter-commissaris gebleken dat, ware dit wèl mogelijk geweest, getuige en de kroongetuige (in het verleden) absoluut een huwelijk of geregistreerd partnerschap waren aangegaan.
De rechter-commissaris heeft acht geslagen op de strikte jurisprudentie van de Hoge Raad op dit gebied. De getuige wordt geconfronteerd met zeer ernstige veiligheidsrisico’s, die vergaande en ingrijpende beveiligingsmaatregelen vergen. Mede door deze maatregelen is het feitelijk onmogelijk te huwen of een partnerschap te registreren. Deze uitzonderlijke situatie rechtvaardigt dat de getuige gelijkgesteld moet worden aan een getuige die met documenten kan aantonen dat sprake is/was van een huwelijk of geregistreerd partnerschap.
De rechter-commissaris is op grond van het voorgaande van oordeel dat de getuige een verschoningsrecht toekomt als bedoeld in artikel 217 sub 3 Sv. Mocht ze daar bij het verhoor een beroep op doen, zal dit derhalve worden gehonoreerd. De advocaat van de getuige wordt eveneens aldus bericht.
Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 12 mei 2022 blijkt onder meer dat mr. I.N. Weski bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgaande beslissing van de rechters en hen heeft verzocht om hun beslissing te heroverwegen.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechters hebben laten weten dat zij, ook na heroverweging, blijven bij hun eerdere beslissing.
Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat de rechters hebben toegelicht dat zij deze beslissing hebben genomen vanwege de zeer uitzonderlijke situatie. Het is volgens hen een beslissing van de rechter-commissaris, het is ook de rechter-commissaris die gaat over het al dan niet toekennen van een verschoningsrecht bij een getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. De rechters hebben voorts opgemerkt dat zij op voorhand alle denkbare, relevante vragen met betrekking tot de twee onderwerpen waarover het getuigenverhoor zou moeten gaan, zo hebben ingeschat dat die leken te vallen binnen het bereik van het familiair verschoningsrecht. Daarbij hebben de rechters aangetekend dat zij dat bij het verhoor per vraag zullen beoordelen. Tot slot hebben de rechters erop gewezen dat, als de verdediging het niet eens is met deze beslissing ten aanzien van het verschoningsrecht, zij deze kan laten toetsen door de rechtbank.
In reactie op vragen van de verdediging waaruit zou zijn gebleken dat, als het mogelijk was geweest om te huwen, de getuige en kroongetuige dat hadden gedaan, hebben de rechters geantwoord dat zij onderzoek hebben gedaan en dat dit onderzoek er onder andere uit heeft bestaan dat zij gesproken hebben met mensen uit de omgeving van de getuige, onder andere met iemand die over de veiligheid gaat. De rechters hebben niet met de getuige zelf gesproken.
Hierna hebben verzoekers de rechters gewraakt.

3.De verzoeken

3.1
het verzoek van mr. I.N. Weski namens [verzoeker 1]Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 12 mei 2022 en de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van mr. Weski blijkt het volgende.
Mr. Weski stelt zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de rechters zonder voorafgaand raadplegen van de verdediging hebben beslist om de getuige het familiair verschoningsrecht toe te kennen, terwijl de getuige niet gehuwd is, noch een geregistreerd partnerschap heeft met de kroongetuige. Deze beslissing heeft verregaande gevolgen voor de ondervragingsmogelijkheden van de verdediging in het kader van de waarheidsvinding. Niet is gebleken dat de kroongetuige en zijn partner de wens hadden om te huwen. Voorts is niet gebleken van enig veiligheidsrisico voor de getuige. De beslissing van de rechters is onvoldoende gemotiveerd en niet gerechtvaardigd in het licht van artikel 6 EVRM. De beslissing is in strijd met de wet, jurisprudentie en het wettelijk stelsel. Mr. Weski heeft hierbij specifiek gewezen op artikel 217 lid 3 Sv, een arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2005, rechtsoverwegingen 4.3 en 4.7 en de zaak Van der Heijden/Nederland (EHRM 3 april 2012, NJ 2013/442).
Voorts heeft mr. Weski verklaard dat de vrees van vooringenomenheid van de rechters blijkt uit de wijze waarop zij voornoemde beslissing hebben genomen, de beslissing hebben verdedigd en de verdediging hebben behandeld.
In het proces-verbaal staat hierover op pagina 8 e.v. onder meer het volgende:
(…)

Er heeft geen consultatie plaatsgevonden voorafgaand aan uw beslissing. Nog sterker, toen ik u aankondigde dat ik bezwaar had tegen die beslissing, en dat ik u vroeg om dat te gaan herzien, dat ik het onderwerp besprak, zei u zelfs dat u mijn opmerkingen, u noemde het opmerkingen, aanhoort en dat u die dan zou opnemen in het proces-verbaal van dit verhoor.
(…)
U gaf aan dat u mijn opmerkingen aanhoort en dat u die dan zou opnemen in het proces-verbaal van dit verhoor. Dus u gaf eigenlijk ook al aan dat u dit hoe dan ook geen aanleiding zou geven om iets van uw standpunt te gaan wijzigen. U zou het als een soort voetnoot, bijschrift, in het proces-verbaal opnemen. Dit bevestigt dat u de verdediging daarmee niet van enige relevantie vindt, het kan u niet beïnvloeden in uw houding ten aanzien van het ondervragingsrecht waarover we hier spreken, zo’n belangrijk recht, wat zojuist nog is besproken, in het kader van de waarheidsvinding. U heeft vervolgens daarbij een volgend element aangegeven in die lijn naar het gebrek aan vertrouwen dat de verdediging nog heeft, in de wijze waarop u optreedt als rechters-commissarissen, namelijk dat u al rekening had gehouden bij het nemen van die beslissing met alle denkbare, relevante vragen die de getuige zou kunnen krijgen van de verdediging.
Al die vragen heeft u al in ogenschouw genomen. U heeft daarmee rekening
gehouden en uw conclusie was dus al, toen u die beslissing nam, en kennelijk was al
voorzienbaar, dat die beslissing en mening zou blijven, ook na aanhoren van mijn opmerkingen, dat die relevante, denkbare vragen hoe dan ook zouden vallen onder het verschoningsrecht. De facto betekent dat, dat u dus meent dat er geen enkele relevante vraag beantwoord hoeft te gaan worden. De facto is dat geen ondervragingsrecht.
(…)
3.2
het verzoek van mr. R. van ‘t Land namens [verzoeker 4]
In aansluiting op het verzoek van mr. Weski voert mr. Van ‘t Land – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. In het in artikel 6 EVRM geregelde recht op een eerlijk proces is het beginsel van ‘
equality of arms’ een belangrijk onderdeel. Er kan slechts bij uitzondering een inbreuk worden gemaakt op het ondervragingsrecht van de verdediging en het recht op het horen van getuigen. Door de wetgever is limitatief opgesomd onder welke omstandigheden een dergelijke uitzondering kan worden gemaakt.
Het recht op een eerlijk proces wordt afgezet tegen hetgeen is bepaald in artikel 8 EVRM. Het belang van de rechters-commissarissen is kennelijk de betrouwbaarheid van de kroongetuige en de mogelijkheid dat die ter discussie komt te staan op het moment dat de getuige, de partner van de kroongetuige, vragen beantwoordt. Dit is geen gerechtvaardigd belang waarvoor een inbreuk op het ondervragingsrecht is toegestaan.
De beslissing van de rechters-commissarissen is onbegrijpelijk. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op basis waarvan kan worden verondersteld dat getuige en de kroongetuige de wens hadden om te huwen. Ook is niet gebleken dat sprake was van een onmogelijkheid om te trouwen. Er zijn berichten waaruit blijkt dat men helemaal geen trouwplannen had.
De beslissing van de rechter-commissarissen is ook ongeclausuleerd. Mocht de getuige zich op het verschoningsrecht beroepen, dan hebben de rechters-commissarissen op voorhand al besloten dat beroep te honoreren, zonder de verdediging daarin te kennen.
3.3
het verzoek van mr. Dunsbergen namens [verzoeker 4]Mr. Dunsbergen sluit zich aan bij hetgeen door mr. Weski en mr. Van ’t Land is verwoord. De kern van het betoog is als volgt. Er is sprake van een drietrapsraket. In de eerste plaats het contra legem toekennen van een verschoningsrecht. In de tweede plaats is die beslissing ongeclausuleerd en in de derde plaats is de verdediging hierover niet geraadpleegd.
3.4
De verzoeken van mrs. De Vries namens [verzoeker 6] , Bouchikhi namens [verzoeker 5] en Boersma namens [verzoeker 2] en Versluis namens [verzoeker 3]
Mrs. De Vries, Bouchikhi, Boersma en Versluis sluiten zich aan bij hetgeen door mrs. Weski, Van ’t Land en Dunsbergen naar voren is gebracht.

4.De reactie van de rechters

De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters menen dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Indien partijen het niet eens zijn met een door de rechter genomen beslissing dienen zij zich te wenden tot de rechtbank, niet tot de wrakingskamer. Gewezen wordt op de beslissing van de wrakingskamer van 9 december 2021 inzake Marengo, overweging 6.6.
Naar het oordeel van de rechters zijn er geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden of heeft geleden.
De rechters verwijzen naar hun e-mailbericht van 10 mei 2022 en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de gang van zaken op de geplande dag van verhoor van 12 mei 2022.

5.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De wrakingsverzoeken moeten naar het oordeel van het Openbaar Ministerie primair niet-ontvankelijk worden verklaard, en subsidiair worden afgewezen.
Het is aan de rechters om te beslissen over het al dan niet aanwezig zijn van een verschoningsrecht. Voorafgaand aan ieder verhoor van een getuige beslist de rechters over de vraag of een getuige een verschoningsrecht toekomt. De wet schrijft niet voor dat de verdediging van de verdachte in wiens zaak de getuige wordt gehoord, op voorhand daarover wordt gehoord.
Niettemin hebben de rechters bij aanvang van het getuigenverhoor de verdediging in de gelegenheid gesteld om hun standpunt over het verschoningsrecht naar voren te brengen en vervolgens hebben zij hun standpunt heroverwogen. Dat heeft alleen niet geleid tot een andere uitkomst, hetgeen bij aanvang van het getuigenverhoor van 12 mei 2022 ook nog door de rechters is toegelicht. Overigens hebben de rechters ook opgemerkt dat per vraag zou worden beoordeeld of het verschoningsrecht ook kon worden ingeroepen.
De wijze waarop de rechters hebben gereageerd op de bezwaren van de verdediging is naar het oordeel van het Openbaar Ministerie dan ook zeer zorgvuldig geweest en niet valt in te zien hoe die kan worden geconstrueerd als zijnde zo onbegrijpelijk dan dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring gevonden kan worden dan dat de rechter niet onpartijdig is.
Indien de verdediging het niet eens is met deze beslissing, dient zij zich tot de rechtbank te wenden. Dat had gekund op de zitting van 17 of 20 mei 2022, dus op zeer korte termijn. Het inzetten van de wraking om een onwelgevallige beslissing aan te vechten is in elk geval niet de juiste route, zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.
Voor de volledigheid merkt het Openbaar Ministerie op dat de beslissing van de rechters-commissaris in het licht van de arresten van de Hoge Raad, 31 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2748 en het EHRM 3 april 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0403JUD004285705 inzake Van der Heijden naar het oordeel van het Openbaar Ministerie correct is.

6.De beoordeling

6.1
Algemeen
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van strafvordering (Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2
de wrakingsverzoeken
Aanleiding voor de wrakingsverzoeken is de beslissing van de rechters dat de getuige, de partner van de kroongetuige, een verschoningsrecht toekomt als bedoeld in art. 217 lid 3 Sv, terwijl de getuige niet gehuwd is, noch een geregistreerd partnerschap heeft met de kroongetuige.
In het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) is onder meer het volgende overwogen:
3.3. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Het middel stelt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
6.3
De beslissing van de rechters dat aan de getuige een verschoningsrecht toekomt is een rechterlijke tussenbeslissing, die - gezien het hiervoor geciteerde arrest - nimmer grond voor wraking kan vormen. Dit geldt evenzeer voor de motivering van de tussenbeslissing of zelfs het ontbreken daarvan. Dit zou alleen anders kunnen zijn als de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid jegens de verzoekers. Uit hetgeen verzoekers aan het wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd blijkt niet dat de motivering van de beslissing naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in die motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters.
6.4
Het standpunt van de verzoekers dat sprake is van het tegen de wet, jurisprudentie en het wettelijk stelsel in door de rechters toekennen van een verschoningsrecht aan de getuige en in vervolg daarop de gestelde ongeclausuleerdheid daarvan, de omstandigheid dat de verdediging daarover niet is geraadpleegd en de door verzoekers gestelde onbegrijpelijkheid van de beslissing kunnen verzoekers door de rechtbank, maar niet door de wrakingskamer, laten toetsen.
6.5
De wrakingskamer is van oordeel dat uit de door mr. Weski en de andere verzoekers ter onderbouwing van de wrakingsverzoeken naar voren gebrachte feiten en omstandigheden naar objectieve maatstaven niet kan worden afgeleid dat de rechters vooringenomen waren bij het nemen van hun beslissing, dan wel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
6.6
Uit de verzoeken om heroverweging van de beslissing van 17 mei 2022 van enkele advocaten zou de indruk kunnen ontstaan dat zij zich tekortgedaan voelen door het feit dat hun verzoeken zijn afgewezen zonder mondelinge behandeling. De wrakingskamer merkt in dit verband op dat sinds het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad de (toch al hoge) lat voor een geslaagd wrakingsverzoek nog hoger is komen te liggen. Tussenbeslissingen of beslissingen zijn nooit grond voor wraking en de motivering (of het ontbreken) daarvan alleen indien deze objectief
blijkgeeft van vooringenomenheid. Een wrakingsverzoek dat enkel gericht is tegen een beslissing of waarin geklaagd wordt over de motivering of het ontbreken daarvan, kan dus zonder mondelinge behandeling worden afgewezen. Indien de verzoeker tot wraking van mening is dat de motivering van een beslissing blijk geeft van vooringenomenheid zal deze dat in het wrakingsverzoek moeten onderbouwen. Daarbij kan volgens de Hoge Raad dus niet worden volstaan met de constatering dat de motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier is of zelfs geheel ontbreekt. De verzoeker moet in het wrakingsverzoek duidelijk maken waarom de motivering naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. In artikel 513 van het Wetboek van strafvordering is immers bepaald dat het wrakingsverzoek gemotiveerd is (en dus niet op nadere aan te voeren gronden kan worden gedaan) en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen en wel zodra deze bekend zijn geworden aan verzoeker. In een wrakingsverzoek kan ook alleen worden geklaagd over de (schijn van) partijdigheid van de rechter en dus niet over andere (veronderstelde) schendingen van artikel 6 EVRM, zoals bijvoorbeeld het recht op een eerlijke en openbare behandeling door een onafhankelijk gerecht dat bij de wet is ingesteld of een schending van het ondervragingsrecht of equality of arms. Over deze andere schendingen van artikel 6 EVRM oordeelt niet de wrakingskamer maar de strafrechter.
Kennelijk ongegronde en niet-ontvankelijke wrakingsverzoeken hebben een ontregelend effect op complexe strafprocessen zoals het onderhavige. In het belang van een goede procesorde kan de wrakingskamer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen indien sprake is van misbruik. In dat geval zullen klachten over een gebrek aan onpartijdigheid alleen nog kunnen worden voorgelegd aan de rechter die na aanwending van een rechtsmiddel over de hoofdzaak oordeelt.
Niet alleen door het kennelijk lichtvaardig inzetten van het wrakingsmiddel wordt het vertrouwen in de rechtspraak aangetast; ook door de raadslieden tot de rechters persoonlijk gerichte diffamerende bewoordingen kunnen dat effect hebben.
De wrakingskamer zal toepassing van de antimisbruik bepaling (artikel 515 lid 4 Sv) thans echter achterwege laten, gelet op het grote belang van verzoekers bij de hoofdzaak.
6.7
Nu de wrakingsverzoeken kennelijk ongegrond zijn kan een mondelinge behandeling achterwege blijven.

7.Beslissing

De Wrakingskamer:
- wijst de wrakingsverzoeken af.
Aldus gegeven door:
mr. A.W.J. Ros, voorzitter,
mrs. H.M. Patijn en N.C.H. Blankevoort, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier
en uitgesproken op 17 mei 2022.
De schriftelijk vastlegging van de uitspraak is op 19 mei 2022 verzonden.