Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Rechtbank van eerste aanleg van Liège in België is uitgevaardigd. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 4 maart 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de aanmaak van methamfetamine in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De verdediging voerde aan dat de betrokkenheid onvoldoende was omschreven, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB een genoegzame omschrijving bevatte. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet vallen, en dat de opgeëiste persoon in België een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan krijgen.
Daarnaast heeft de rechtbank de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten was gegeven met betrekking tot de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in België. De rechtbank oordeelde dat de detentieomstandigheden in de Belgische instellingen niet aan de overlevering in de weg stonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.