ECLI:NL:RBAMS:2022:2655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
13/751241-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal en oplichting

Op 12 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 maart 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal en oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 28 april 2022, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de verdachte gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, maar de rechtbank oordeelde dat de verdediging niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat er geen begin was gemaakt met het verzamelen van de benodigde stukken.

De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, nu is vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onder de lijst van bijlage 1 van de OLW vallen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, omdat de verdachte geen bewijs heeft geleverd dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een concrete invloed op zijn zaak zullen hebben. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij de beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751241-18 (EAB II)
RK nummer: 22/1482
Datum uitspraak: 12 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2017 door de
Regional Court in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement on preliminary custody:
  • Decision of the District Court Lublin-West in Lublin(Polen)
    dated 15 November 2016 in the case with file reference no. IV Kp 551/16.
  • Decision of the District Court in Radom dated 31 May 2011 in the case with file reference no. II Kp 95/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit dat zou zijn gepleegd op 13 november 2002 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een feit dat zou zijn gepleegd op 13 januari 2010 in Radom (Polen) afzonderlijk vermeld in onderdeel e van het EAB. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het bijbehorende feit kennelijk niet heeft willen scharen onder één van de hiervoor genoemde feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW, maar als feit ten aanzien waarvan de dubbele strafbaarheid moet worden getoetst. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, nu het feit kan worden gekwalificeerd als:
medeplegen van oplichting.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6, eerste en derde lid, OLW worden geweigerd voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit onvoldoende is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander, moet aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan:
de opgeëiste persoon toont aan dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en;
de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
In het kader van voorwaarde 1 gaat het voor EU-burgers materieel om de vereisten voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW. De stukken op basis waarvan hij het gelijkstellingsverweer kan onderbouwen heeft hij echter niet weten te bemachtigen. Dit komt omdat de woning van de opgeëiste persoon op last van de burgemeester is gesloten en de telefoon van de opgeëiste persoon in beslag is genomen. Het opbouwen van een gelijkstellingsdossier is hierdoor onmogelijk geworden, aldus de raadsman. De raadsman heeft daarom verzocht de behandeling van de zaak aan te houden zodat - na de behandeling van een ingesteld klaagschrift over het sluiten van de woning van de opgeëiste persoon - de stukken waarmee een gelijkstellingsverweer kan worden gevoerd kunnen worden verzameld en overgelegd aan de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek. De verdediging heeft verzuimd een begin te maken met het verzamelen en aanleveren van stukken op basis waarvan de opgeëiste persoon een beroep kan doen op gelijkstelling met een Nederlander. Een beroep op de gelijkstelling is aan strikte regels gebonden, waaronder het tijdig aanleveren van stukken. De opgeëiste persoon heeft niet aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een beroep op gelijkstelling gebonden is aan bepaalde vereisten, waaronder het tijdig aanleveren van stukken. De opgeëiste persoon heeft ter zitting niets overgelegd waarmee kan worden aangetoond dat hij gedurende vijf jaar een onafgebroken en rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden wijst de rechtbank af. De rechtbank had in het licht van de aangevoerde omstandigheden misschien een uitzondering op voormeld vereiste kunnen maken, als er door de verdediging al een begin was gemaakt met het verzamelen van stukken waarmee een gelijkstellingsverweer kan worden onderbouwd. Dit is echter niet gebeurd. Het bepaalde in artikel 6, eerste en derde lid, OLW staat daarom niet in de weg aan het toestaan van de verzochte overlevering.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Radom(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (