ECLI:NL:RBAMS:2022:2653

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
13/751147-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 12 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 17 maart 2022 en betreft een verzoek van de Poolse autoriteiten voor de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen van criminele opbrengsten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat vereist is voor de overlevering. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen om zijn gelijkstelling aan te tonen, omdat zijn woning was gesloten en zijn telefoon in beslag was genomen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven, en wees het verzoek om aanhouding van de behandeling af. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De overlevering werd derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751147-22 (EAB I)
RK nummer: 22/1481
Datum uitspraak: 12 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2021 door de
Circuit Court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[GBA-adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
preventive detention for executing:
-
Decision of the District Court in Sad Rejonowy w. Gliwice(Polen)
of 4th november 2021, ref. III KP 715/21 (case number PO I Ds. 26.2021 in the Circuit Prosecutor’s Office in Gliwice(Polen)
).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, 5 en 9 te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6, eerste en derde lid, OLW worden geweigerd voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit onvoldoende is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander, moet aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan:
1. de opgeëiste persoon toont aan dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en;
3. de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
In het kader van voorwaarde 1 gaat het voor EU-burgers materieel om de vereisten voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW. De stukken op basis waarvan hij het gelijkstellingsverweer kan onderbouwen heeft hij echter niet weten te bemachtigen. Dit komt omdat de woning van de opgeëiste persoon op last van de burgemeester is gesloten en de telefoon van de opgeëiste persoon in beslag is genomen. Het opbouwen van een gelijkstellingsdossier is hierdoor onmogelijk geworden, aldus de raadsman. De raadsman heeft daarom verzocht de behandeling van de zaak aan te houden zodat - na de behandeling van een ingesteld klaagschrift over het sluiten van de woning van de opgeëiste persoon op 18 mei 2022 bij de rechtbank Haarlem - de stukken waarmee een gelijkstellingsverweer kan worden gevoerd kunnen worden verzameld en overgelegd aan de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek. De verdediging heeft verzuimd een begin te maken met het verzamelen en aanleveren van stukken op basis waarvan de opgeëiste persoon een beroep kan doen op gelijkstelling met een Nederlander. Een beroep op de gelijkstelling is aan strikte regels gebonden, waaronder het tijdig aanleveren van stukken. De opgeëiste persoon heeft niet aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een beroep op gelijkstelling gebonden is aan bepaalde vereisten, waaronder het tijdig aanleveren van stukken. De opgeëiste persoon heeft ter zitting niets overgelegd waarmee kan worden aangetoond dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden wijst de rechtbank af. De rechtbank had in het licht van de aangevoerde omstandigheden misschien een uitzondering op voormeld vereiste kunnen maken, als er door de verdediging al een begin was gemaakt met het verzamelen van stukken waarmee een gelijkstellingsverweer kan worden onderbouwd. Dit is echter niet gebeurd.
Het bepaalde in artikel 6, eerste en derde lid, OLW staat daarom niet in de weg aan het toestaan van de verzochte overlevering.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)
Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het zeer omvangrijke onderzoek is in Polen aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Polen;
- de medeverdachten worden in Polen vervolgd;
- het Nederlands Openbaar Ministerie is niet voornemens het feit uit het EAB te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden vormt daarom het gegeven dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond van artikel 13 OLW toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maakt dat niet anders.

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Gliwice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (