ECLI:NL:RBAMS:2022:2629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3333
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging onderzoek rijgeschiktheid en schorsing rijbewijs

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 april 2022, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en de schorsing van zijn rijbewijs behandeld. Eiser, die in Amsterdam woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 12 januari 2021, waarin werd bepaald dat hij een onderzoek naar zijn alcoholgebruik moest ondergaan. Dit besluit was gebaseerd op een mededeling van de politie van 24 december 2020, waarin werd gesteld dat eiser op 10 oktober 2020 een motorvoertuig had bestuurd onder invloed van alcohol.

De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser betwistte dat hij als bestuurder had opgetreden en voerde aan dat hij op de passagiersstoel van het voertuig zat en niet had gereden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser daadwerkelijk als bestuurder had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte een onderzoek naar de rijgeschiktheid had opgelegd, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat eiser de bestuurder was van het voertuig.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit van 12 januari 2021. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.300,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 21/3333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder
(gemachtigde: mr. I. Metaal).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiser tegen de oplegging van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs.
1.2
Verweerder heeft met zijn besluit van 12 januari 2021 besloten dat eiser een onderzoek moet laten doen naar zijn alcoholgebruik. Tot de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, is de geldigheid van eisers rijbewijs geschorst en mag hij niet autorijden. Verweerder heeft aan dit besluit een mededeling [1] van de korpschef van de politie van
24 december 2020 ten grondslag gelegd. Gelet op de bevindingen uit de processen-verbaal en de resultaten van het alcoholonderzoek, vindt verweerder het voldoende aannemelijk dat eiser op 10 oktober 2020 een motorvoertuig (Biro) heeft bestuurd onder invloed van alcohol.
1.3
In het bestreden besluit van 12 mei 2021 heeft verweerder zijn eerdere besluit gehandhaafd.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is uitgegaan van het volgende. Op 10 augustus 2021 heeft de officier van justitie besloten de strafrechtelijke zaak tegen eiser wegens rijden onder invloed in te trekken, omdat er onvoldoende bewijs is dat eiser het strafbare feit heeft gepleegd. Het onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiser heeft inmiddels plaatsgevonden. In september 2021 heeft hij zijn rijbewijs teruggekregen, maar aan hem is ook nog het verplicht volgen van een cursus opgelegd. Dit geschil gaat bovenal over de vraag of verweerder aan eiser terecht een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft opgelegd.
Heeft verweerder ten onrechte aan eiser een onderzoek opgelegd?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte een onderzoek naar zijn alcoholgebruik en een rijverbod heeft opgelegd. Hij heeft namelijk niet als bestuurder opgetreden in het verkeer. Omdat hij had gedronken, wilde hij juist niet rijden en heeft hij op de passagiersstoel van de Biro plaatsgenomen. Hij had zelf de politie gebeld omdat hij en zijn vriend werden omsingeld door een groep jongeren en zij zich door hen bedreigd voelden. De reden dat hij zich in eerste instantie tegenover de politie kenbaar maakte als bestuurder, is dat hij de officiële huurder van de Biro was. Er is maar één getuige die eiser heeft aangewezen als bestuurder en die getuigenverklaring is door de politie onjuist bevonden. De andere twee getuigen hebben eiser niet aangewezen als bestuurder. Omdat hij niet gereden heeft, vindt eiser het onterecht en buitenproportioneel dat zijn rijbewijs is ingevorderd en dat een onderzoek is opgelegd naar zijn alcoholgebruik.
5.1
Niet in geschil is dat eiser te veel had gedronken. Er staat enkel ter discussie of eiser als bestuurder van de Biro is opgetreden. Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid hoeft dit, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Voor het opleggen van het onderzoek is voldoende dat op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat eiser onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. [2] Ook mag een bestuursorgaan, in dit geval verweerder, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte proces-verbaal. [3] Dat geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs overtuigt tot afwijking van dit uitgangspunt.
5.2
Uit de processen-verbaal van bevindingen en rijden onder invloed volgt dat de politie op basis van de getuigenverklaringen vermoedden dat eiser onder invloed de Biro had bestuurd. Ook heeft de politie contact gehad met LEV, het verhuurbedrijf van de Biro. LEV heeft aan de politie verklaard dat eiser met zijn account de Biro heeft gehuurd en dat de handrem twee keer ontgrendeld was, wat volgens hen gelijk staat aan het starten van de Biro. In dit verband heeft verweerder ook een e-mail van 26 maart 2021 overgelegd van Hans van ’t Hof, één van de verbalisanten. Daarin staat dat de verbalisanten niet hebben gezien dat eiser een voertuig had bestuurd, maar dat zij dat wel aannemelijk vinden op grond van de getuigenverklaringen. Volgens verweerder is hiermee met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat eiser bestuurder is geweest van de Biro. Eisers ontkenning dat hij bestuurder is geweest, biedt volgens verweerder onvoldoende grond voor een andere conclusie. Verweerder vindt het in dit kader van belang dat eiser zich bij de politie direct kenbaar maakte als bestuurder en dat twee getuigen hebben verklaard dat eiser als bestuurder van de Biro is opgetreden.
5.3
De rechtbank kan de conclusie van verweerder niet volgen. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de getuigen hebben verklaard:
“… Ik was net aan komen rijden. Ik parkeerde mijn auto, deed hem op slot en stond ernaast op het trottoir, toen ik zag dat er een klein autootje van LEV achteruit reed en tegen mijn auto reed. Ik heb nu krasschade.”;
en
“Ik zag dat het LEV autootje haaks ten opzichte van het trottoir geparkeerd stond in het parkeervak en achteruit reed het parkeervak uit en tegen de rechterachterkant van het voertuig met kenteken […] reed dat aan de andere kant van de weg geparkeerd stond.”.
De vriend van eiser heeft volgens het proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard:
“Wij, mijn vriend [eiser] en ik, wilden net even stout doen. Wij hadden gedronken en wilden in dat LEV-autootje stappen. Echter hier is het niet van gekomen, want toen wij in de auto wilden stappen, werden wij omsingeld door een groep van 9 personen. Zij zeiden dat wij tegen hun auto zouden hebben gereden. Dit is niet het geval, wij hebben niet gereden.”Uit deze verklaringen blijkt, in tegenstelling tot wat verweerder stelt, niet dat deze getuigen eiser aanwijzen als bestuurder van de Biro. Daarom is niet met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat eiser als bestuurder is opgetreden van de Biro. Eisers vriend had immers net zo goed de bestuurder kunnen zijn.
5.5
Volgens verweerder ziet het bestuurderschap echter ook op degene ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij een motorvoertuig wilde gaan besturen, maar daarvan is weerhouden door niet van zijn wil afhankelijke omstandigheden. Eiser heeft volgens verweerder aangegeven dat hij geprobeerd heeft de Biro te huren, vervolgens is ingestapt en dat hij het voertuig vanwege de omsingeling door een groep jongeren niet heeft gestart. Verweerder vindt het van groot belang dat eiser de Biro heeft ontgrendeld via de app en dat LEV heeft aangegeven dat de handrem twee keer ontgrendeld was, wat gelijk staat aan het starten van een motorvoertuig. Op grond hiervan kan volgens verweerder worden aangenomen dat eiser voornemens was de Biro te gaan besturen en bestuurdershandelingen heeft verricht, op grond waarvan het bestuurderschap kan worden aangenomen.
5.5
Ook hierin volgt de rechtbank verweerder niet. Dat eiser bestuurdershandelingen heeft verricht, is niet vast te stellen. Daarvoor is nodig dat eiser de handrem van de Biro heeft ontgrendeld en daarmee invloed heeft gehad op de voortbeweging van het voertuig. [4] Zoals besproken, is niet met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat eiser de bestuurder was van de Biro. Ook is niet vast te stellen dat hij zelf in de app de Biro heeft gehuurd. Op de zitting heeft eiser nader verklaard dat zijn vriend met eisers telefoon de Biro heeft besteld. Verweerders standpunt dat eiser wilde gaan rijden, maar dat hij dat uiteindelijk niet heeft gedaan vanwege een groep mensen om de auto heen, kan de rechtbank ook niet volgen. Nergens blijkt uit dat dit de reden is geweest dat eiser niet is gaan rijden. Eiser heeft zelf verklaard dat hij niet is gaan rijden omdat hij dronken was.
Conclusie
6. Omdat niet met voldoende mate van zekerheid is vast komen te staan dat eiser de bestuurder was van de Biro, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft opgelegd. Om die reden is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal daartoe het primaire besluit van 12 januari 2021 herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder de proceskosten aan eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde [5] beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.300,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, en daarnaast 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.300,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A.E. Delhaes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Een mededeling zoals bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1991) en van 12 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:479).
3.Zie ook de eerder genoemde Afdelingsuitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1991.
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7292.
5.Strafrechtwinkel Amsterdam.