ECLI:NL:RBAMS:2022:2578

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/751113-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 1 februari 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure behandeld op een openbare zitting op 13 april 2022, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.F.M. Geeratz, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd door het Circuit Court in Gorzów Wielkopolski op 5 januari 2022 en dat het betrekking heeft op een vonnis van 15 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van één jaar is opgelegd. De verdediging heeft verzocht om aanhouding van de behandeling om een verzetgarantie te verkrijgen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is, aangezien hij op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en de mogelijkheid had om in persoon te verschijnen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) en dat de opgeëiste persoon geen individueel gevaar op schending van zijn recht op een eerlijk proces heeft aangetoond. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen andere belemmeringen waren voor de overlevering. De beslissing is genomen door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751113-22
RK nummer: 22/592
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 januari 2022 door de
Circuit Court in Gorzów Wielkopolski, Second Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.F.M. Geeratz, advocaat te Venlo, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Circuit Court in Gorzów Wielkopolski(Polen) van 15 juni 2021 (II K 17/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit om een verzetgarantie voor de opgeëiste persoon te verzoeken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, terwijl evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Het verzoek van de raadsman kan niet worden gehonoreerd. Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om al dan niet de verzetgarantie aan te kruisen. De rechtbank dient het EAB derhalve te beoordelen op basis van de in het EAB en de aanvullende informatie vermelde gegevens.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van de
Circuit Court in Gorzów Wielkopolskivan 11 maart 2022 staat dat de opgeëiste persoon, ten aanzien van de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, is gehoord als verdachte. Tijdens dit verhoor is hij geïnstrueerd over zijn rechten en verplichtingen (inclusief de inhoud van artikel 139 van de Poolse
Code of Criminal Procedure) en de consequenties van een verzuim om zijn huidige adres voor betekening door te geven. De opgeëiste persoon heeft deze instructie op 14 februari 2019 ondertekend. De oproep voor de zitting van 15 juni 2021 (waarop het vonnis is uitgesproken) is verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf tijdens zijn verhoor heeft opgegeven.
Uit het EAB volgt verder dat het vonnis het resultaat is van een door de officier van justitie aan de rechtbank voorgelegde ‘deal’ tussen de officier van justitie en de opgeëiste persoon over (onder meer) de hoogte van de straf.
Gelet op deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke verdenking en de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem zou volgen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [2]

7.Overige verweren

De raadsman heeft de rechtbank gewezen op het feit dat de opgeëiste persoon in afwachting is van de behandeling van het hoger beroep in een Nederlandse strafzaak waarin hij verdachte is. De opgeëiste persoon wil aanwezig zijn bij de behandeling in hoger beroep en wil daarom voor die tijd niet overgeleverd worden aan Polen.
De rechtbank overweegt dat het hoger beroep in de Nederlandse strafzaak een beletsel kan zijn voor de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon, nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan (artikel 36 OLW). Het staat er echter niet aan in de weg dat de rechtbank de overlevering toestaat.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Gorzów Wielkopolski, Second Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (