In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Namen, België, op 3 maart 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 en met de Nederlandse nationaliteit, is verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer mogelijk is.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn voor de detentieomstandigheden in België. De Belgische autoriteiten hebben garanties verstrekt voor de terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland na een eventuele veroordeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in de Belgische detentie-instellingen, op basis van eerdere uitspraken en garanties van de Belgische autoriteiten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten is toegestaan, en de rechtbank heeft de beslissing op 26 april 2022 openbaar uitgesproken.