ECLI:NL:RBAMS:2022:2561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/752325-21 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Letland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door het Openbaar Ministerie. De vordering was ingediend op 18 januari 2022 en betreft de overlevering van een persoon die in Letland wordt vervolgd voor strafbare feiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Letland, was gedetineerd in Nederland en werd bijgestaan door zijn raadsman tijdens de zitting op 29 maart 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als diefstal volgens Nederlands recht.

De raadsman heeft verweer gevoerd op basis van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW), waarbij hij stelde dat de detentieomstandigheden in Letland onacceptabel zijn en dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt voor schending van zijn grondrechten, met name vanwege zijn medische toestand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen algemeen en reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling in Letse gevangenissen, ondanks de zorgen die in een rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering zijn geuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij zij opmerkte dat de gezondheid van de opgeëiste persoon mogelijk een rol kan spelen in de feitelijke overlevering, maar dat de beslissing hierover niet aan de rechtbank is voorbehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752325-21 (EAB I)
RK nummer: 22/315
Datum uitspraak: 12 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 november 2021 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te Letland (plaats onbekend) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding - is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. E.M. Steller, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Letse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
Rīga City Pārdaugava Courtvan 9 juli 2020 (referentie: 11096054820).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Lets recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De opgeëiste persoon lijdt onder meer aan acute Hepatitis C. Het is daarom noodzakelijk dat hij toegang krijgt tot goede medische zorg. Uit het meest recente rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (hierna: CPT) van
29 juni 2017 over Letse gevangenissen blijkt dat de medische zorg onderbezet is en dat er zorgen bestaan dat sommige detentiefaciliteiten al lange tijd niet door artsen bezocht zijn, zelfs niet door een huisarts. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de situatie sinds de publicatie van dit rapport verbeterd is. Bovendien is de medicatie die de opgeëiste persoon nodig heeft duur en moeten gedetineerden deze medicatie zelf betalen. De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht geen gevolg te geven aan het EAB. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht de uitvaardigende autoriteit om nadere informatie omtrent de medische situatie in gevangenissen te verzoeken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reëel gevaar is dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden. Ten aanzien van de detentieomstandigheden in Letland is geen algemeen gevaar vastgesteld. Het CPT-rapport waarnaar de raadsman verwijst gaat over bezoeken uit april 2016, zodat hetgeen naar behoren bijgewerkte gegevens zijn. Bovendien kan met de medische toestand van de opgeëiste persoon rekening worden gehouden in het kader van artikel 35 OLW. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de verzoeken van de raadsman af te wijzen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij heeft willen betogen dat gedetineerden die aan een (chronische) ziekte leiden en hiervoor medische behandeling nodig hebben, in Letland in het algemeen het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest wegens het ontbreken van adequate medische verzorging in penitentiaire inrichtingen. In het CPT-rapport waarnaar de raadsman heeft verwezen is geconstateerd dat de medische voorzieningen in de meeste gevangenissen onder de maat waren, met name door een gebrek aan medisch personeel. De Letse autoriteiten zijn dringend aangespoord om dit probleem te verhelpen. Uit de reactie op dit rapport van de Letse autoriteiten lijken zij het gebrek aan adequaat geschoold medisch personeel serieus te nemen en kondigen zij aan maatregelen te nemen om de situatie te verbeteren. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank al geoordeeld dat er op basis van dit rapport geen algemeen en reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in Letse gevangenissen kan worden vastgesteld, waarbij ook de medische voorzieningen aan de orde zijn gekomen. [1] De raadsman heeft verder geen andere objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op basis waarvan een algemeen gevaar voor gedetineerden met een (chronische) ziekte kan worden aangenomen. Gelet hierop wordt het verweer verworpen en zal de rechtbank geen nadere vragen met betrekking tot de individuele situatie van de opgeëiste persoon stellen.
Tenslotte overweegt de rechtbank ten overvloede dat de gezondheid van de opgeëiste persoon mogelijk een rol kan spelen in het kader van artikel 35 OLW, welk artikel ziet op de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. [2] De beslissing om de feitelijke overlevering op te schorten is in de Overleveringswet echter niet bij de rechtbank neergelegd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Onder meer: Rechtbank Amsterdam 24 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:4025.
2.Ter vergelijking: Rechtbank Amsterdam 7 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3413.