ECLI:NL:RBAMS:2020:3413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
13/751222-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; beoordeling aanwezigheidsrecht en medische toestand opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia. De opgeëiste persoon, geboren in 1962 en gedetineerd in Nederland, werd gevraagd om overgeleverd te worden aan Letland voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf jaar, opgelegd voor seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 23 juni 2020, waarbij de opgeëiste persoon via een telehoorverbinding werd gehoord. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon fysiek aanwezig moest zijn bij de zitting, mede vanwege zijn medische toestand, maar de rechtbank oordeelde dat zijn belangen voldoende gewaarborgd waren door het gebruik van de telehoorverbinding. De rechtbank weigerde het verweer van de verdediging dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van de medische toestand van de opgeëiste persoon, en oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat de overlevering moest worden toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751222-20
RK nummer: 20/1713
Datum uitspraak: 7 juli 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 februari 2020 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie) op [geboortedag] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2020. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat de behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om fysiek bij de zitting aanwezig te zijn. Nu de inhoudelijke behandeling van een overleveringsverzoek niet (expliciet) in de Tijdelijke wet Covid-19 Justitie en Veiligheid wordt genoemd, moet deze, mede gelet op de artikelen 25 en 26 OLW, worden gelijkgesteld met de inhoudelijke behandeling van een strafzaak. Het gebruik van een telehoorverbinding in deze zaak is daarom oneigenlijk en onjuist, nu op grond van artikel 28 van de Tijdelijke wet Covid-19 Justitie en Veiligheid de inhoudelijke behandeling van een strafzaak niet kan plaatsvinden door middel van een telehoorverbinding. Daarnaast is het gebruik van een telehoorverbinding in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu verdachten in het commune strafrecht wel voor hun terechtzitting bij deze rechtbank worden aangevoerd. Voorts doet de telehoorverbinding afbreuk aan de inbreng en/of de positie van de opgeëiste persoon. Bij de opgeëiste persoon is sprake van vergaande medische problematiek, die zich onder meer uit in zijn zicht en spraak. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman stukken overgelegd die zien op de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien de opgeëiste persoon niet veilig naar deze rechtbank kan worden vervoerd, het verzoek tot overlevering reeds op die grond dient te worden afgewezen. De opgeëiste persoon kan dan ook niet veilig naar Letland worden vervoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een telehoorverbinding voldoet als hulpmiddel om de opgeëiste persoon te horen. Het verzoek van de raadsman is begrijpelijk, maar in het licht van de corona-crisis is er sprake van zodanige uitzonderlijke omstandigheden dat niet iedereen fysiek ter zitting kan worden gehoord. Er moeten daarom keuzes worden gemaakt, in het belang van de gezondheid van de opgeëiste persoon zelf en in het belang van de volksgezondheid.
Met betrekking tot de verwijzing naar artikel 28 van de Tijdelijke wet Covid-19 Justitie en Veiligheid geeft de officier van justitie aan dat de behandeling van een overleveringsverzoek wel een inhoudelijke behandeling vormt, maar dat geen sprake is van een inhoudelijke behandeling van een strafzaak nu er in een overleveringsprocedure geen oordeel wordt gegeven over de mate van schuld en/of de hoogte van de straf van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Een opgeëiste persoon geniet een minder absoluut recht om aanwezig te zijn bij de inhoudelijke behandeling van een verzoek tot zijn overlevering, dan toekomt aan een verdachte wanneer de inhoudelijke behandeling in de vorm van een onderzoek ter terechtzitting strekt tot het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem gerichte strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank dient daarom bij de beoordeling of de opgeëiste persoon in de huidige omstandigheden het recht toekomt fysiek aanwezig te zijn bij de behandeling van een verzoek tot zijn overlevering alle belangen af te wegen.
Voor de opgeëiste persoon weegt op dit punt mee dat hij last heeft van ernstige lichamelijke beperkingen, met name wat betreft zijn zicht en spraak. Deze lichamelijke beperkingen zouden de opgeëiste persoon echter eveneens hinderen wanneer hij fysiek in de zittingszaal zou worden gehoord. Aan de andere kant moet rekening worden gehouden met de beperkte zittingsruimte die is ontstaan door de perikelen rond het coronavirus, aangezien de kleinere zittingszalen niet langer gebruikt kunnen worden. Wanneer alle opgeëiste personen fysiek zouden worden opgeroepen voor de behandeling van een overleveringsverzoek, kan onder meer de veiligheid in het cellenblok niet afdoende worden gewaarborgd en zou dit ten koste gaan van de inhoudelijke behandeling van strafzaken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval de belangen van de opgeëiste persoon in het licht van zijn aanwezigheidsrecht voldoende gewaarborgd door het gebruik van een telehoorverbinding. De opgeëiste persoon is niet beperkt wat betreft zijn gehoor en kan de tolk goed verstaan. De tolk is daarnaast in staat te vertalen wat de opgeëiste persoon naar voren brengt.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten de
Rēzekne Court judgmentvan 5 juni 2019, onherroepelijk vanaf 27 augustus 2019 (referentienummer: No.11903005413).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest van 4 tot en met 19 december 2014, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op pagina 3 van het EAB het volgende verklaard:
3.4
the person was not personally served with the judgment, but
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrender, and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed, and
- the person will be informed of the time frame within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be 30 days.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet gedeeltelijk achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit een deel van de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 4, te weten:
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt begaan tegen zijn levensgezel en een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard, zakelijk weergegeven, niet schuldig te zijn aan de feiten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Voor toewijzing van een onschuldverweer is slechts plaats als de gestelde onschuld van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor bij de rechtbank is aangetoond. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Medische toestand van de opgeëiste persoon

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW. De opgeëiste persoon is ernstig ziek. Hij slikt daarom zware medicijnen die vervelende bijwerkingen hebben. Daarnaast is zijn zicht erg slecht. Overlevering van de opgeëiste persoon naar Letland zal leiden tot een schending van zijn rechten die voortvloeien uit het EVRM, nu hij zijn medische behandeling niet zal kunnen voortzetten en dit in zekere zin zijn dood zal betekenen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman verwezen naar de medische gegevens van de opgeëiste persoon die hij in het kader van het verweer over zijn aanwezigheidsrecht heeft overgelegd.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden teneinde de opgeëiste persoon in staat te stellen dit verweer nader te onderbouwen en eventueel aanvullende stukken te overleggen die een beter beeld schetsen van zijn medische toestand.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het standpunt van de verdediging onvoldoende is onderbouwd. Dat de opgeëiste persoon ziek is, staat niet in de weg aan het toestaan van de overlevering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank acht zich voldoende ingelicht omtrent de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon, waarbij wordt onderkend dat hij (ernstig) ziek is en een medische behandeling nodig heeft. In dit licht is echter van belang dat ingevolge artikel 35, derde lid, OLW de feitelijke overlevering achterwege kan blijven zolang er ernstige humanitaire redenen bestaan die aan overlevering in de weg staan. Indien de behandeling van de opgeëiste persoon geen feitelijke overlevering toestaat, bestaat voor de officier van justitie de mogelijkheid om de feitelijke overlevering tijdelijk uit te stellen. Om die reden verwerpt de rechtbank het verweer en ziet zij geen aanleiding hieromtrent meer informatie in te winnen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.