ECLI:NL:RBAMS:2022:2555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/751641-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en phishing

Op 12 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 21 januari 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met phishing. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige garanties voor zijn terugkeer naar Nederland bij een eventuele veroordeling in België beoordeeld.

Tijdens de openbare zitting op 29 maart 2022 heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten onvoldoende zou zijn onderbouwd. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB, in combinatie met aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten, voldoende was om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België in overweging genomen en vastgesteld dat de algemene detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en informatiecriminaliteit, met een mogelijke straf van meer dan drie jaar in België.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751641-21
RK nummer: 22/899
Datum uitspraak: 12 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2021 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen op 21 april 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw heeft gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. Uit het EAB en uit de aanvullende informatie blijkt onvoldoende waaruit de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten bestaat. Daarnaast is de plaatsbepaling niet voldoende specifiek: uit Form A blijkt slechts dat de feiten in België zijn gepleegd, maar dit blijkt niet uit de omschrijving in onderdeel e) van het EAB. De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering te weigeren en subsidiair om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie te vragen aan de uitvaardigende autoriteit.
De officier van justitie is van mening dat het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout van 3 maart 2022, genoegzaam is en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout van 3 maart 2022, een genoegzame omschrijving bevat van de strafbare feiten alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten. Het is voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht betrokken te zijn bij een criminele organisatie die zich bezig houdt met phishing. Het EAB verwijst naar een WhatsApp gesprek van 16 september 2019. Uit Form A blijkt dat de criminele organisatie opereert in België. In Form A is de opgeëiste persoon aangemerkt als dader en in het EAB is aangegeven dat hij lid zou zijn van een criminele organisatie, waarmee zijn rol voldoende is omschreven. De omschrijving van de feiten is zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en of de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er sprake is van een (lopend) strafrechtelijk onderzoek en niet van een veroordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitvaardigende autoriteit om nadere informatie te verzoeken. De rechtbank verwerpt zowel het primaire als het subsidiaire verweer van de raadsvrouw.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 11, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
informatiecriminaliteit.
Uit het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout van 3 maart 2022, volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op 2 maart 2022 is de volgende garantie verstrekt door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar NEDERLAND zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, zodat de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet langer is gewaarborgd, en waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. Het gaat hier om de detentie-instellingen Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij brief van 9 september 2021 heeft de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In de uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak