ECLI:NL:RBAMS:2022:2496

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
AMS- 21 _ 1924
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen accordering uren zorginzet op grond van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Zorgkantoor Zorg en Zekerheid. Eiseres, woonachtig in Voorschoten, had bezwaar gemaakt tegen de accordering van 20 uur zorginzet per week voor haar broer, die ook een voltijdstudie volgde. Het Zorgkantoor had eerder op 19 november 2020 een besluit genomen waarin deze zorginzet werd goedgekeurd, maar later, op 18 maart 2021, het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de grondslag voor de accordering gewijzigd. Eiseres stelde dat de combinatie van zorg en studie niet tot onverantwoorde zorg leidde en dat het Zorgkantoor onvoldoende onderzoek had gedaan naar de kwaliteit van de zorg.

De rechtbank heeft de zaak op 21 april 2022 behandeld en vastgesteld dat het Zorgkantoor niet voldoende had onderbouwd waarom de zorginzet van 37 uur per week naast een studie niet verantwoord zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de Wlz geen grondslag bood voor de beperking van de zorguren en dat het Zorgkantoor onvoldoende had gemotiveerd waarom de zorgkwaliteit in gevaar zou komen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het Zorgkantoor werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.600,-.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Zorgkantoor en de noodzaak om de kwaliteit van zorg goed te onderbouwen, vooral in situaties waarin zorgverleners ook andere verplichtingen hebben, zoals een studie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSA2TERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Voorschoten, eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en

Zorgkantoor Zorg en Zekerheid, het verweerder (hierna: het Zorgkantoor)

(gemachtigde: mr. L.M.G. Dundas).

Procesverloop

Met het besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) heeft het Zorgkantoor op grond van artikel 5.18, onder d, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) 20 uur per week zorginzet door [de persoon 1] geaccordeerd.
Met het besluit van 18 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de grondslag van de accordering van 20 uur zorginzet gewijzigd in artikel 3.3.3, vierde lid onder a, van de Wet langdurige zorg (Wlz) in samenhang met artikel 5.18, onder b, van de Rlz.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook waren aanwezig [de persoon 2] (moeder) en [de persoon 1] (broer [naam] ). Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [de persoon 3] (casemanager).

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft een indicatie voor Wlz-zorg voor het zorgzwaartepakket 4VG. Aan eiseres is hiervoor een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van totaal € 48.941,- voor Persoonlijke verzorging, Verpleging, Begeleiding individueel, Begeleiding groep en Schoonmaken van de woning. In de zorgovereenkomsten van 24 januari 2016 staat dat de zorg wordt verleend door de moeder van eiseres, [de persoon 2] , (40 uur per week) en door haar broer [naam] , [de persoon 1] , (onregelmatige uren).
1.2.
Op 11 november 2020 heeft het Zorgkantoor een huisbezoek gebracht aan eiseres om de ingekochte zorg te controleren. Het Zorgkantoor heeft geconstateerd dat [naam] de zorginzet combineert met een voltijdsstudie, wat volgens het Zorgkantoor in de praktijk inhoudt dat bovenop de circa 37 uur per week zorginzet een voltijdsstudie wordt gevolgd. Vanuit de Arbeidstijdenwet en de Rlz is dit niet toegestaan. Volgens het Zorgkantoor is de broer de vervangende inzet van moeder. Daarom wordt met het primaire besluit een gemiddelde zorginzet van [naam] van 20 uur per week geaccordeerd.
2. Met het bestreden besluit heeft het Zorgkantoor het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, omdat artikel 5.18 van de Rlz geen grondslag biedt om zorginzet vanwege het volgen van een studie te beperken. Het Zorgkantoor heeft daarbij het primaire besluit herroepen. Het Zorgkantoor handhaaft de accordering van 20 uur zorginzet, omdat op grond van artikel 5.18, eerste lid, onder b, van de Rlz de ingekochte zorg kwalitatief verantwoord moet zijn. Het Zorgkantoor acht aannemelijk dat de zorg aan kwaliteit zal inboeten als deze wordt verleend door een niet-professionele zorgverlener die ook een studie volgt. Ook is het risico op overbelasting of wegvallen van de zorgverlener te groot. Omdat het rechtsgevolg in stand blijft, heeft het Zorgkantoor geen rechtsbijstandskosten vergoed.
3. Eiseres betwist dat de combinatie van 37 uur zorg en een voltijds studie door [naam] niet tot doelmatige en verantwoorde zorginzet leidt. De zorg houdt in dat toezicht wordt geboden. Actieve observatie valt volgens eiseres geheel onder vanuit het pgb te financieren zorg. Als geen sprake is van actieve observatie kunnen de zorgmomenten vanuit het pgb gefinancierd worden. Eiseres voegt een beschrijving van de door [naam] geboden actieve zorg bij. Eiseres doet verder een beroep op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 31 maart 2021 [1] en 16 februari 2022 [2] . Volgens eiseres volgt uit deze uitspraken ten eerste dat in het kader van een pgb op grond van de Wlz drie beslissingen mogelijk zijn, te weten de verlenings- en de vaststellingsbeschikking en de goedkeuring van de zorgovereenkomst. Volgens eiseres is er geen grondslag voor het bestreden besluit. Ten tweede is het volgens eiseres niet mogelijk om een zorgovereenkomst waarin aangegeven is dat achteraf wordt gedeclareerd en die al formele rechtskracht heeft gekregen, te wijzigen in de door het Zorgkantoor gewenste zin. Volgens eiseres is de brief van 19 november 2020 geen besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ten slotte volgt uit de uitspraken dat, anders dan onder de AWBZ [3] , de controle op de zorg vooraf moet plaatsvinden.
Beoordeling door de rechtbankGrondslag in de Wlz
4.1.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een besluit als bedoeld in de Awb. Het is immers een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan waaruit een rechtsgevolg voortvloeit. De rechtbank volgt wel de grond van eiseres dat de Wlz geen grondslag biedt voor het bestreden besluit. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
4.2.
De zorg door [naam] wordt verleend op grond van de zorgovereenkomst voor onbepaalde tijd van 24 januari 2016, waarin is opgenomen dat de zorg op onregelmatige uren plaatsvindt. Op de zitting is bevestigd dat deze zorgovereenkomst nog steeds geldig is. Ook is op de zitting bevestigd dat na 2017 het pgb steeds ongewijzigd is verleend en dat het pgb voor 2020 nog niet is vastgesteld. Gemiddeld wordt 37 uur per week aan zorg verleend door [naam] , gedeclareerd.
4.3.
Het Zorgkantoor heeft in het primaire besluit eerst tegengeworpen dat 37 uur zorgverlening naast een voltijdsstudie op grond van de Arbeidstijdenwet en de Rlz niet is toegestaan. In het bestreden besluit werpt het Zorgkantoor eiseres tegen dat aannemelijk is dat 37 uur zorg door een niet-professionele zorgverlener naast een voltijd studie geen verantwoorde zorg is. [4] De rechtbank stelt echter vast dat de zorg die door [naam] wordt verleend met de goedkeuring van de zorgovereenkomst [5] is geaccordeerd. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 16 februari 2022 overweegt, krijgen verzekerden door de controle vooraf op de zorgovereenkomst en de daarin opgenomen zorgbeschrijving direct duidelijkheid over de rechtmatigheid van de door hen gewenste besteding.
4.4.
Uit de uitspraak van de Raad van 16 februari 2022 volgt, zoals het Zorgkantoor aanvoert, inderdaad niet dat het Zorgkantoor geen zorginhoudelijke controle zou kunnen of moeten uitvoeren. De Raad overweegt dat het Zorgkantoor kan controleren of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk wordt en is geleverd en of sprake is van voldoende kwaliteit en verantwoorde zorg. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een huisbezoek en het opvragen van verklaringen van de verzekerde, de gewaarborgde hulp en zorgverleners. Op basis van dit onderzoek bestaat vervolgens de mogelijkheid om de verleningsbeschikking in te trekken, ten nadele van de verzekerde te wijzigen of bij het vaststellingsbesluit het pgb lager vast te stellen.
4.5.
De rechtbank oordeelt dat in het geval van eiseres het Zorgkantoor niet een dergelijk besluit tot intrekking of wijziging, of een vaststellingsbesluit heeft genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waar het bestreden besluit grondslag vindt in de Wlz.
4.6.
De gemachtigde van het Zorgkantoor heeft op de zitting toegelicht dat de situatie is gewijzigd, omdat [naam] is gaan studeren. Deze wijziging had volgens het Zorgkantoor doorgegeven moeten worden. Op grond van artikel 5.18, eerste lid, onder c, van de Rlz moet iedere wijziging inderdaad onverwijld worden doorgegeven, maar het Zorgkantoor heeft dit niet tegengeworpen in het bestreden besluit. Bovendien kan het niet houden aan de verplichtingen bij het pgb leiden tot intrekking of wijziging van het pgb [6] , hetgeen het Zorgkantoor niet heeft gedaan. Daarnaast heeft eiseres hier tegenin gebracht dat [naam] voordat hij aan zijn studie begon een middelbare school opleiding volgde. Of van een wijziging sprake is, is dan ook nog maar de vraag. Ook deze toelichting op de zitting maakt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk hoe het besluit in de Wlz past.
Onvoldoende onderzoek door het Zorgkantoor
5. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het Zorgkantoor onvoldoende heeft onderbouwd waarop de beperking van het aantal toegekende uren tot 20 is gebaseerd en waarom 37 uur zorg naast een studie tot kwalitatief onverantwoorde zorg zal leiden. Het Zorgkantoor heeft in het bestreden besluit erkend dat het enkele feit dat [naam] een voltijd studie volgt niet betekent dat er strijd is met artikel 5.18, onder d, van de Rlz, op grond waarvan ten hoogste 40 uur zorg verleend mag worden aan één verzekerde. Uit dit artikel volgt niet dat iemand naast een voltijd studie niet ook 40 uur zorg kan verlenen. Het Zorgkantoor heeft geen zorgvuldig onderzoek gedaan naar de vraag of de kwaliteit van de zorg er gelet op het ziektebeeld van eiseres en haar zorgbehoefte feitelijk op achteruit gaat door de studie van [naam] .
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in het bestreden besluit het primaire besluit heeft herroepen, hoeft verweerder niet opnieuw op het bezwaar te beslissen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Zorgkantoor aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt. De rechtbank veroordeelt het Zorgkantoor in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde van € 541,-, en tevens 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting in beroep, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

3.Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
4.Als bedoeld in artikel 3.3.3, vierde lid, onder a, van de Wlz en artikel 5.18, eerste lid, onder b, van de Rlz.
5.Op grond van artikel 6.16 van de Rlz.
6.Op grond van artikel 5.20, tweede lid, onder c, van de Rlz en 4:48, eerste lid, onder b, van de Awb.