Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
Beslissing op het op 21 maart 2022 ingekomen en onder rekestnummer C/13/ 715345 / HA RK 22-88 ingeschreven verzoek van:
1.[verzoeker 1] ,
2.
[verzoeker 2],
[verzoeker 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker 3],
wonende respectievelijk gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
gemachtigde: mr. E. Doornbos,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M. Wouters, handelsrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
1.Verloop van de procedure
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 21 maart 2022.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
2.De feiten en het verzoek
2.1.
Bij de rechtbank is een zaak in behandeling tegen verzoekers als gedaagde partij met zaaknummer C/13/697694 / HA ZA 21-190. Blijkens het proces-verbaal heeft mr. Doornbos bij aanvang van de mondelinge behandeling vanwege ziekte om aanhouding van de mondelinge behandeling gevraagd. Nadat de aanwezige partijen op dat verzoek hadden gereageerd en de rechter de zitting kort wilde schorsen om over het verzoek na te denken, heeft mr. Doornbos meegedeeld dat hij van de rechter maar één beslissing verwachtte, namelijk dat de mondelinge behandeling zou worden geschorst. Toen de rechter in reactie daarop meedeelde dat zij tijdens de schorsing over het verzoek zou gaan nadenken en daarbij hetgeen mr. Doornbos naar voren had gebracht zou betrekken, hebben verzoekers de rechter gewraakt.
2.2.
Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat de rechter niet onpartijdig is. Door de rechter worden de belangen van verzoekers met voeten getreden.
3.De beoordeling
3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Verzoekers zijn het kennelijk niet eens met de beslissing van de rechter om niet direct het aanhoudingsverzoek te honoreren. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
3.5.
Omdat verzoekers het middel tot wraking lichtvaardig, want zonder redelijke grond, hebben ingezet, is naar het oordeel van de Wrakingskamer sprake van misbruik van recht. Bepaald zal daarom worden dat verdere verzoeken tot wraking van de rechter belast met de behandeling van deze zaak van verzoekers niet in behandeling worden genomen.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van deze zaak van verzoekers niet meer in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, N.C.H. Blankevoort en A.W.J. Ros, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.