ECLI:NL:RBAMS:2022:2463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
13/751976-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Pernik regional prosecutor’s office in Bulgarije. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, was in Nederland gedetineerd en de officier van justitie had verzocht om zijn overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf maanden wegens diefstal. Tijdens de openbare zitting op 17 februari 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de bevoegdheid van de rechtbank om over het EAB te beslissen besproken. De verdediging stelde dat de rechtbank niet bevoegd was omdat de beslistermijn van 60 dagen was verstreken, maar de rechtbank verwierp dit verweer.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de inhoud van het EAB en de detentieomstandigheden in Bulgarije. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in Bulgarije onmenselijk waren en dat de overlevering op grond van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moest worden geweigerd. De rechtbank oordeelde dat er een algemeen gevaar bestond voor onmenselijke behandeling van gedetineerden in Bulgarije, zoals vastgesteld in eerdere uitspraken en rapporten van het CPT. Ondanks de informatie die door de Bulgaarse autoriteiten was verstrekt over de detentieomstandigheden, was de rechtbank van mening dat deze informatie onvoldoende was om het risico op onmenselijke behandeling uit te sluiten.

Uiteindelijk besloot de rechtbank om geen gevolg te geven aan het EAB, omdat de detentieomstandigheden in Bulgarije niet voldeden aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank stelde vast dat de geschorste overleveringsdetentie was geëindigd en dat er geen mogelijkheid was voor de opgeëiste persoon om in beroep te gaan tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751976-20
RK nummer: 21/1153
Datum uitspraak: 3 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 november 2019 door de
Pernik regional prosecutor’s office(Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] ( Bulgarije ) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Vitanov, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Bulgaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid rechtbank

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet langer meer bevoegd is nu de beslistermijn van 60 dagen, als bedoeld in artikel 22 OLW, is verstreken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met het verstrijken van de beslistermijn er geen bevel gevangenhouding meer afgegeven kan worden. De rechtbank is echter nog steeds bevoegd om op het EAB te beslissen.
De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat de beslistermijn, zoals bedoeld in artikel 22 OLW is verstreken, heeft tot gevolg dat de geschorste overleveringsdetentie is geëindigd, maar levert geen grond op dat de rechtbank onbevoegd dient te worden verklaard. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB, artikel 12 OLW

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 26 september 2019 door
the registry of Pernik Regional Court, No. 1664/2018.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid en dat de overlevering moet worden geweigerd. Het is daarbij niet duidelijk wat de inhoud is van het vonnis en of het vonnis onherroepelijk is. Gelet hierop dient het vonnis bij de Bulgaarse autoriteiten opgevraagd te worden. Voorts is de verzetgarantie als bedoeld onder 3.4 van het EAB een algemene tekst, zonder juridische inhoud waarbij aan de opgeëiste persoon geen kans wordt geboden om hoger beroep in te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een verstekvonnis nu in het EAB staat dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft ook verklaard dat hij van zijn zitting afwist. Een enkele ontkenning van de opgeëiste persoon, maakt niet dat er sprake is van een verstekvonnis. Er is dan ook voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW. De tekst onder 3.4 van het EAB dient als een verschrijving te worden gezien. Het is een onherroepelijk vonnis en de zes maanden die onder 3.4 is opgenomen, kan dan ook niet kloppen. Het openbaar ministerie is daarnaast niet verplicht om het Bulgaarse vonnis op te vragen bij de autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het EAB. De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid is geweest, is onvoldoende om aan de juistheid van de verstrekte informatie te twijfelen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis betreft. Het feit dat onder 3.4 van het EAB “
6 (SIX) MONTHS” is blijven staan, maakt voorgaande niet anders. De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. In het EAB onder c) staat voorts “
5 years” opgenomen. De rechtbank ziet dit eveneens als een kennelijke verschrijving nu er een vrijheidsstraf van 5 maanden is opgelegd aan de opgeëiste persoon.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is en dat de overlevering moet worden geweigerd. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de feiten in het EAB te summier en vaag zijn omschreven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. De pleegplaats en datum van het feit zijn genoemd in het EAB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor diefstal in vereniging van een aluminium kabel in Pernik op 18 april 2018. Daarmee is het feit genoegzaam omschreven. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen

6.Detentieomstandigheden, artikel 11 OLW

6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft op grond van het
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [1] Bij uitspraak van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1097) heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt.
Het IRC heeft op 18 januari 2022, gelet op het door de rechtbank aangenomen algemene reële gevaar dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in deze zaak aan de uitvaardigende autoriteit gevraagd in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na zijn overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst en wat de omstandigheden daar zijn. Hierop is door
the head of the Bobov Dol Prisongeantwoord bij brief van 1 februari 2022. In deze brief is uitgebreide informatie verstrekt over de omstandigheden in deze instelling. Deze brief bevat onder meer de volgende informatie:
With regard to your letter received for providing additional information on the conditions of
detention at the Bulgarian prisons in accordance with Article 3 of the European Convention
on Human Rights, and in particular Bobov Dol Prison, where the convicted
[opgeëiste persoon] will eventually be accommodated after his extradition,
we provide the following information:
The initial accommodation of the detained and accused persons at Bobov Dol Prison
is in a reception group located on the second floor of a residential building, where also
the security zone is. There are five designated premises for the different categories of detainees and defendants and they are designed to fully meet the basic minimum standards for key performance indicators for personal living space in the prison institution in cells for multiple accommodation - with dimensions of 13-21 sq. m. living area (excluding the area of the bathroom).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat uit de brief van 1 februari 2022 de detentie-omstandigheden in Bulgarije perfect lijken te zijn, maar iedereen weet dat de detentie-omstandigheden in Bulgarije heel anders zijn. Er zijn recentelijk geen bezoeken meer geweest van het CPT waardoor we uit moeten gaan van de stand van zaken uit 2017 en 2018. [2] De omstandigheden zijn dan ook nog steeds hetzelfde. Gelet op het voorgaande dient de overlevering op grond van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te worden geweigerd.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan omdat voldoende informatie is verstrekt over de detentieomstandigheden in de gevangenis
Bobov Dol Prison. De voorzieningen die de opgeëiste persoon daar krijgt zijn beschreven en de 4m2 ‘
personal space’ is gegarandeerd.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon de eerste 14 dagen tot één maand zal worden geplaatst in de gevangenis van
Bobov Dol Prisonwaar hij zal verblijven in de ‘
reception ward’.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met de hiervoor in punt 6.1 weergegeven aanvullende informatie over de detentie-omstandigheden in
Bobov Dol Prisonhet vastgestelde algemene gevaar voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de mededelingen uit de brief van
the head of the Bobov Dol Prisonvan 1 februari 2022 te summier en algemeen van aard zijn. Zo is weliswaar meegedeeld dat de gemiddelde oppervlakte van de cellen 13-21 m2 bedraagt, maar de informatie houdt niet in hoeveel gedetineerden er gemiddeld in één cel zitten. Uit de brief wordt dus niet duidelijk hoeveel ‘
personal space’ de opgeëiste persoon daadwerkelijk heeft en of daarmee voldaan is aan de minimumeis van 3 m2
‘personal space’. Met deze aanvullende informatie is niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling
Bobov Dol Prisonin Bulgarije de beschikking zal hebben over individuele celruimte van minimaal 3 m2, daarbij de sanitaire voorzieningen niet inbegrepen. De aanvullende informatie neemt het vastgestelde algemene gevaar dan ook niet weg voor het verblijf in de ‘
reception ward’, waardoor er voor de opgeëiste persoon sprake is van een reëel gevaar dat hij in detentie in Bulgarije onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
De rechtbank dient ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW te beslissen of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het artikel 11, eerste lid, OLW bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten. Zoals onder punt 3 overwogen is de beslistermijn (ruimschoots) verstreken zonder dat deze tijdig is verlengd. Gelet hierop is aanhouding van de behandeling van het EAB, om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten in het kader van artikel 11 OLW, niet meer mogelijk. De rechtbank is op grond van artikel 28, derde lid, OLW van oordeel dat gelet op het voorgaande geen gevolg kan worden gegeven aan het EAB.

7.Slotsom

De rechtbank geeft met toepassing van artikel 11, eerste lid, geen gevolg aan het EAB.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

De rechtbank
GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, geen gevolg aan het Europees aanhoudingsbevel;
STELT VASTdat de – geschorste – overleveringsdetentie is geëindigd.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest Aranyosi en Căldăraru, HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90, en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
2.Onder verwijzing naar: ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.