ECLI:NL:RBAMS:2022:2461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
13/752008-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) die was ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1987, werd verdacht van betrokkenheid bij georganiseerde diefstallen van voertuigen. Tijdens de openbare zitting op 17 februari 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn verweer tegen de overlevering werd behandeld. De verdediging stelde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de feitomschrijving te summier zou zijn en de personalia niet correct waren. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldeed aan de vereisten van de OLW en dat de opgeëiste persoon voldoende duidelijkheid had over de beschuldigingen. Het verweer van de verdediging werd verworpen, en de rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank bevestigde ook dat de detentieomstandigheden in België aan de vereisten voldeden, en dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij veroordeeld zou worden. Uiteindelijk werd de overlevering toegestaan, en de rechtbank besloot dat de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten kon worden overgedragen voor de strafbare feiten zoals beschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752008-20
RK nummer: 21/1327
Datum uitspraak: 3 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 augustus 2020 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres ]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. van Hasselt, advocaat te Roosendaal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, referentie: dossier 2020/105 OR [naam] ; not.nr.:AN10.F1.522851-19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon. Op de zitting van 17 februari 2022 is echter gebleken dat de inbeslaggenomen telefoon al is teruggegeven aan de opgeëiste persoon.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is omdat de feitomschrijving te summier is beschreven en daarnaast de personalia onder a) niet juist zijn. Zo is niet zijn volledige naam vermeld en is er een andere geboorte- en woonplaats opgenomen in het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stel zich op het standpunt dat het EAB genoegzaam is. Er staat in het EAB opgenomen op welke datum en waar de opgeëiste persoon de feiten gepleegd zou hebben. De opgeëiste persoon wordt daarbij aangemerkt als dader. Er zou meer informatie gegeven kunnen worden in het EAB, maar dit is niet vereist. De raadsman heeft verder niet aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet de persoon is die door België wordt gezocht. Het kan zijn dat het EAB verkeerde informatie bevat, maar dit kan niet leiden tot een weigering van de overlevering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. De omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB voldoet aan bovengenoemde eisen. De overlevering wordt – kort gezegd – verzocht voor de diefstallen van twaalf verschillende voertuigen. De diefstallen zijn gepleegd op verschillende data en plaatsen, welke zijn opgenomen in het EAB. De opgeëiste persoon zou daarbij deel hebben genomen aan een Nederlandse dadergroep die betrokken is bij voorgaande diefstallen. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De omschrijving van het feit is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat in onderdeel a) van het EAB de personalia van de opgeëiste persoon niet exact overeenkomen met de daadwerkelijke personalia, geen aanleiding vormt voor het oordeel dat de opgeëiste persoon niet degene is die wordt verzocht door België. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 18 en 26, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
handel in gestolen voertuigen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon een aantal van de feiten waarvoor België de overlevering verzoekt, niet kan hebben begaan. Hij heeft hiertoe stukken overlegd die zien op een vakantie van de opgeëiste persoon van 8 september 2019 tot en met 21 september 2019.
Standpunt van de officier van justitie
Uit de overgelegde informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon onschuldig is. Dat er wellicht een vakantie geboekt, hoeft niet te betekenen dat de opgeëiste persoon daar ook was. De opgeëiste persoon heeft hiermee niet aangetoond dat hij absoluut onschuldig is. Het onschuldverweer dient dan ook in België te worden gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de overgelegde stukken niet de onschuld van de opgeëiste persoon ter zitting hebben aangetoond, zoals artikel 26, vierde lid, OLW vereist. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings van Antwerpen heeft per brief van 8 februari 2022 de volgende garantie gegeven:
“[…] lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] 1987) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:
[…] bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de verdediging
Hoewel vraagtekens worden geplaatst bij de detentieomstandigheden stelt de raadsman zich op het standpunt dat er gelet op de huidige jurisprudentie momenteel geen weigeringsgronden aan de orde zijn ten aanzien van de detentieomstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene detentiegarantie van 9 september 2021 voldoende is om de opgeëiste persoon te kunnen overleveren. De algemene detentiegarantie is al eerder door de rechtbank voldoende geacht en er is dan ook geen reden om aan de detentiegarantie te twijfelen. [3]
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [4] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Gelet op het voorgaande staan de detentieomstandigheden in België dan ook niet aan overlevering in de weg.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Neemt
geen beslissingover de inbeslaggenomen voorwerpen als bedoeld in onderdeel g) van het EAB, nu de telefoon al is geretourneerd aan de opgeëiste persoon.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak