ECLI:NL:RBAMS:2022:2334

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
13/751541-21, RK 21/3003
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Bulgaarse detentieomstandigheden

Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het District Prosecutor’s Office Svilgenrad in Bulgarije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van vijf maanden die de opgeëiste persoon nog moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft. Tijdens de openbare zitting op 30 maart 2022 is de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Bulgarije beoordeeld aan de hand van rapporten van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT). Ondanks de zorgen over de detentieomstandigheden, concludeerde de rechtbank dat de opgeëiste persoon voldoende garanties heeft gekregen dat hij na overlevering op een humane manier zal worden behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verzetgarantie die door de uitvaardigende autoriteit is gegeven, voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen andere belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751541-21
RK nummer: 21/3003
Datum uitspraak: 13 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 april 2020 door de
District Prosecutor’s Office Svilgenrad(Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.I. Bloch, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
ruling no. 267/30.07.2019door de
District Court Haskovo(referentie: 427/2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder 3.4 het volgende verklaard:
the person was not personally served with the decision, but the person will be personally served with this decision without delay after the surrender;
the person will be informed of the timeframe within he or she has to request a retrial or appeal, which will be 6 months from the date on which he learned that the sentence had entered into force under Article 419 et seq. of the CPC.
In de aanvullende informatie van 16 juni 2021 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit – voor zover relevant – nog het volgende laten weten:
(…) [opgeëiste persoon] will be given the opportunity to reopen the case and be allowed to reconsider the case, in which he will be given the opportunity to participate, including to provide evidence.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de verzetgarantie niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. In het EAB noch de aanvullende informatie wordt expliciet vermeld dat de nieuwe procedure kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing in de zin van artikel 12, sub d, OLW.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewoordingen van de verzetgarantie blijkt dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid krijgt de zaak te heropenen, deel te nemen aan het nieuwe proces en daarbij nieuw bewijsmateriaal in kan dienen. Naar oordeel van de rechtbank blijkt daaruit dat de nieuwe procedure kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing.
De rechtbank is van oordeel dat de verzetgarantie verder ook voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Artikel 11 OLW: Bulgaarse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft op grond van het
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [1] Bij uitspraak van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1097) heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt.
Het IRC heeft aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na zijn overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst, en wat de omstandigheden daar zijn.
Bij brief van 16 juni 2021 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit medegedeeld dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden geplaatst in de
[plaats detentie] .Door de
acting head of the prison/chief inspectoris informatie verstrekt over de omstandigheden in deze detentie-instelling, waaruit onder meer blijkt dat de opgeëiste persoon minimaal 4 m2
personal spacezal hebben met een eigen badkamer en stromend water, dat gedetineerden toegang hebben tot adequate medische zorg en dat de omstandigheden in de gevangenis dagelijks worden gemonitord door bewakers op voldoende bescherming voor de gedetineerden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze detentiegarantie onvoldoende zekerheid biedt. In de detentiegarantie wordt namelijk niet ingegaan op het zeer kritische CPT-rapport van 4 mei 2018. Bovendien bevat de detentiegarantie alleen informatie over de omstandigheden in de
[plaats detentie], terwijl in diezelfde garantie ook vermeld staat dat de opgeëiste persoon in het geval van nieuwe vonnissen of rechtszaken mogelijk naar een andere detentie-instelling wordt overgebracht. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat de detentiegarantie voldoende zekerheid biedt dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke en vernederende behandeling.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij uitspraak van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1097) heeft de rechtbank overwogen dat het gegeven dat er in de detentiegarantie niet op alle kritiekpunten van het CPT-rapport van 4 mei 2018 werd ingegaan, onvoldoende is om een reële dreiging van schending van fundamentele rechten aan te kunnen nemen. De raadsman heeft geen nieuwe, objectieve gegevens naar voren gebracht die ervoor zorgen dat de rechtbank in deze zaak tot een ander oordeel komt.
Op basis van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 in de zaak
ML(ECLI:EU:C:2018:589) is de uitvoerende autoriteit verplicht uitsluitend de detentiegarantie te onderzoeken in de detentie-instelling(en) waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt,
naar alle waarschijnlijkheidzal worden gedetineerd. Een garantie zoals in de huidige zaak is daarmee dus voldoende. De uitvaardigende autoriteit heeft immers informatie verstrekt waaruit volgt dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in de
[plaats detentie]zal worden geplaatst. Tevens blijkt uit de garantie dat de omstandigheden in die detentie-instelling – zoals reeds vermeld – voldoen aan de eisen die daaraan door het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gesteld.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat artikel 11 OLW niet in de weg staat aan overlevering van de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Prosecutor’s Office Svilgenrad(Bulgarije) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.