ECLI:NL:RBAMS:2022:2273

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
13/751438-21, RK 21/4405
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met toepassing van weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Nederlandstalige Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een opgeëiste persoon die verdacht wordt van oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor een deel moet worden geweigerd op grond van artikel 9 van de Overleveringswet (OLW), omdat er al een strafvervolging in Nederland aanhangig is voor feiten die ten nadele van bepaalde slachtoffers zijn gepleegd. Voor de overige feiten heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen andere weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België in overweging genomen en geoordeeld dat de geboden garanties voldoende zijn om een onmenselijke of vernederende behandeling te voorkomen. De beslissing is genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking binnen de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751438-21
RK nummer: 21/4405
Datum uitspraak: 23 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 februari 2021 door de Nederlandstalige Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 15 februari 2021, uitgevaardigd door de Nederlandstalige rechtbank van Eerste Aanleg Brussel (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Substituut procureur des Konings in Halle-Vilvoorde heeft op 10 februari 2022 de volgende garantie gegeven ten aanzien van de opgeëiste persoon:
“Overeenkomstig artikel 5, §3 van het kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde hogervermelde persoon.
Deze garantie houdt in dat, eens hogervermelde persoon in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar dit land wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel daar te ondergaan in overeenstemming met de bepalingen van het kaderbesluit 2008/909/JBZ.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering partieel moet worden geweigerd. Voor zover het EAB ziet op feiten gepleegd ten aanzien van de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , is in Nederland al een strafvervolging gaande onder parketnummer 02-341802-21. De officier van justitie heeft de betreffende tenlastelegging per e-mail toegestuurd.
De rechtbank is op basis van deze informatie van oordeel dat ten aanzien van de genoemde feiten de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, onder a, OLW van toepassing is. De rechtbank kan de overlevering daarom partieel weigeren en ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond.

7.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in een andere zaak geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee is weggenomen.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden (in ieder geval) gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om – ten aanzien van de andere dan de hierboven (onder 6) genoemde slachtoffers – af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de slachtoffers bevinden zich in België;
  • de medeverdachten worden vervolgd in België;
  • het onderzoek is gestart in België;
  • het bewijs bevindt zich in België; en
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen.

9.Slotsom

Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en, behoudens voor zover deze feiten zijn gepleegd ten nadele van de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 9 en 13 OLW.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Nederlandstalige Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel (België) voor zover de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB zijn gepleegd ten nadele van de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Nederlandstalige Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel (België) voor de overige feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak