In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, afdeling Tongeren in België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 22 februari 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen. De raadsman voerde aan dat het EAB niet voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet, omdat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet voldoende duidelijk was. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB genoegzaam was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon en dat de overlevering kon plaatsvinden.
Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Eerder was vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in bepaalde Belgische instellingen. De rechtbank concludeerde echter dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om te waarborgen dat de opgeëiste persoon in humane omstandigheden zou worden behandeld. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en heeft deze toegestaan.