ECLI:NL:RBAMS:2022:2098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21/4584
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de eerste ziektedag in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser betwist de vaststelling van zijn eerste ziektedag in het kader van de Ziektewet (ZW). Verweerder heeft de eerste ziektedag vastgesteld op 19 augustus 2019, terwijl eiser stelt dat deze op 12 februari 2019 ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 12 februari 2019 geen uitkering heeft ontvangen en ook geen inkomsten uit arbeid heeft gehad, waardoor hij niet als werknemer in de zin van de ZW wordt beschouwd. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat de vaststelling van de eerste ziektedag door verweerder juist is. Eiser heeft geen recht op een ZW-uitkering, omdat hij op de vastgestelde eerste ziektedag niet verzekerd was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Procesverloop

Met het besluit van 28 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiser per 12 februari 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Met het besluit van 2 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 maart 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan de procedure
1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker voor 38,22 uur per week. Vanaf 29 augustus 2017 had eiser recht op een ZW-uitkering. Vervolgens heeft in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Omdat eiser meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen is zijn ZW-uitkering beëindigd op 13 november 2018. Vervolgens kwam eiser vanaf 14 november 2018 in aanmerking voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) tot en met 12 februari 2019.
2. Op 22 juli 2019 heeft eiser zich vanaf 12 februari 2019 ziek gemeld. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een medisch onderzoek laten uitvoeren. De uitkomst van dit onderzoek is neergelegd in de rapportages van 10 juli 2020 en 17 december 2020. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser per 19 augustus 2019 arbeidsongeschikt is voor de bij de EZWb geduide functies. Het is niet plausibel dat eiser voor die datum al arbeidsongeschikt was voor de geduide functies. Met het primaire besluit heeft verweerder beslist dat eiser geen ZW-uitkering krijgt, omdat eiser vanaf de eerste ziektedag, 19 augustus 2019, niet verzekerd is voor de ZW.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder opnieuw medisch onderzoek laten uitvoeren. De uitkomst van dit onderzoek is neergelegd in de rapportage van 29 juli 2019 (de rechtbank begrijpt: 29 juli 2021). De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert daarin dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medisch oordeel. In het bestreden besluit heeft verweerder de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen en het standpunt dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering gehandhaafd.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn eerste ziektedag 12 februari 2019 is, dan wel dat deze ligt binnen de uitlooptermijn van vier weken na deze datum. [1] In die periode was eiser nog verzekerd voor de ZW. Hij had daarom wel een ZW-uitkering moeten krijgen. In februari 2019 was al sprake van een dusdanige toename van de klachten dat hij de bij de EZWb geduide functies niet meer kon uitoefenen. Dit volgt volgens eiser uit de twee opeenvolgende brieven van de uroloog van 21 september 2018 en de internist van 13 november 2018, in combinatie met de informatie uit de STECR-richtlijn over chronische nierinsufficiëntie. Uit de brieven volgt dat zijn nierfunctie eerst licht verminderd was, wat vervolgens over is gegaan in chronische nierschade, stadium G3AA1. De klachten van eiser bestaan verder uit toegenomen psychische beperkingen, een hernia en schouderbeperkingen. Eiser wilt zijn recht halen en vindt dat verweerder hem niet helpt. Het ging goed met hem totdat zijn rechternier in 2018 werd verwijderd. Sindsdien zijn zowel de fysieke als psychische klachten van eiser toegenomen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de eerste ziektedag van eiser door verweerder juist is vastgesteld op 19 augustus 2019, in plaats van op 12 februari 2019 of ergens in de periode van vier weken daarna. Als dat zo is, zo onderkent eiser, heeft hij geen recht op een ZW-uitkering. Hierbij is van belang of de medische beperkingen van eiser op 12 februari 2019 of in de vier weken daarna al zodanig waren toegenomen dat eiser op dat moment al meer dan 35% arbeidsongeschikt was.
6. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. [2] De rechtbank gaat hieronder, op basis van de door eiser aangevoerde gronden, in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
7. Eiser heeft de verzekeringsarts medische informatie verstrekt over de periode voorafgaand aan 19 augustus 2019. Uit deze informatie blijkt dat eiser lijdt aan chronische nierschade, diabetes en hypertensie. De verzekeringsarts heeft deze informatie in zijn rapportage betrokken en geconcludeerd dat de in de medische informatie genoemde aandoening en ernst van de aandoening al bekend waren ten tijde van de EZWb. Deze informatie maakt het volgens de verzekeringsarts niet aannemelijk dat eiser voor 19 augustus 2019 arbeidsongeschikt was.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapportage. Uit medische informatie van de internist blijkt dat eiser een achteruitgang in zijn nierfunctie heeft gehad van 58 naar 49, maar deze vervolgens weer verbeterd is naar 55. Verder blijkt uit de informatie dat eiser lijdt aan chronische nierschade, stadium G3AA1. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat enerzijds sprake is van toegenomen psychische klachten nadat eiser dakloos is geworden en anderzijds op andere terreinen geen wezenlijke veranderingen waren te constateren. Toegenomen arbeidsongeschiktheid op psychische gronden kan hiermee worden aanvaard vanaf augustus 2019, maar voor de periode hieraan voorafgaand waren volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen overige aanknopingspunten voor toegenomen arbeidsongeschiktheid.
9. Uit de rapportage blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de chronische nierschade stadium G3AA1. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn eigen deskundigheid hieraan zijn eigen conclusie mogen verbinden over welke medische beperkingen voor eiser uit dit stadium voortvloeien. De stelling van eiser dat de STECR-richtlijn duidt op verdergaande beperkingen treft geen doel. De STECR-richtlijn geeft alleen algemene informatie over chronische nierinsufficiëntie. De richtlijn is niet bepalend voor de vaststelling van de specifieke beperkingen die in het specifieke geval van eiser gelden. Bovendien lijkt de STECR-richtlijn te gaan om de situatie waarbij chronische nierinsufficiëntie vaak laat of te laat opgemerkt wordt. Eiser had echter al klachten en staat daarvoor al langer onder controle. Er is verder geen indicatie dat de nierfunctie van eiser vanaf het moment van de brief van de internist nog verder verslechterd is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder op dit punt uit heeft kunnen gaan van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
10. Wat betreft de psychische klachten van eiser, overweegt de rechtbank dat bij de EZWb al rekening is gehouden met psychische klachten van eiser. Uit de medische informatie die in het huisartsjournaal over eiser is opgenomen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gevolgtrekking verbonden dat de psychische klachten van eiser pas zijn toegenomen nadat hij medio 2019 dakloos is geworden. De rechtbank ziet, met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het huisartsjournaal geen indicaties dat de psychische klachten van eiser al waren toegenomen op 12 februari 2019 of tijdens de uitlooptermijn. In de periode tussen juli 2018 en mei 2019 zijn geen nieuwe medische problemen geconstateerd bij eiser.
11. De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep consistent is en de conclusies er logisch uit voortvloeien. Dat eiser zijn klachten anders ervaart dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt aangenomen maakt niet dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. Gelet op het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium is niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving van eiser bepalend, maar dient een geobjectiveerde medische beoordeling plaats te vinden. [3]
12. Ingevolge artikel 20 van de ZW zijn de werknemers in de zin van deze wet verzekerd. Omdat eiser vanaf 12 februari 2019 geen uitkering van verweerder heeft ontvangen en ook geen inkomsten uit arbeid heeft gehad, wordt hij niet beschouwd als werknemer in de zin van de artikelen 3 tot en met 8 van de ZW. Daarom was eiser vanaf 19 augustus 2019 niet verzekerd voor de ZW en heeft hij geen recht op een ZW-uitkering.
Conclusie
13. Omdat verweerder de eerste ziektedag terecht heeft bepaald op 19 augustus 2019 en eiser op dat moment niet verzekerd was voor de ZW is het beroep van eiser ongegrond. Hij krijgt dus geen gelijk.
14. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van 't Hoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 46, eerste lid, van de ZW.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1833, r.o. 4.6.2.