ECLI:NL:RBAMS:2022:2088

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AMS 21/3651
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige besluitvorming bij WGA-uitkering en gebrek aan medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A. van Hoof, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin haar bezwaar tegen een WGA-uitkering ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat eiseres niet was onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit was in strijd met de zorgvuldigheidseisen die gelden bij de beoordeling van de medische grondslag van een besluit. De rechtbank stelde vast dat eiseres in de primaire fase was gezien door een arts, maar niet door een geregistreerde verzekeringsarts. De rechtbank benadrukte dat in situaties waarin de medische grondslag wordt betwist, een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact noodzakelijk is. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).

Procesverloop

Met een besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 10 augustus 2020 een WGA-uitkering [1] krijgt.
Met een besluit van 11 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar echtgenoot
[de persoon] . Verweerder was, met bericht van verhindering, niet aanwezig.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres is werkzaam geweest in de thuiszorg/mantelzorg voor gemiddeld 22 uur per week. Op 13 augustus 2018 heeft zij zich vanuit de WW [2] ziekgemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Eiseres heeft op 16 oktober 2020 per einde wachttijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 10 augustus 2020 een WGA-uitkering krijgt, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,76%.
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2021 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 juni 2021 ten grondslag. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres meer beperkingen dan vastgesteld in de primaire fase, zij heeft daarom de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de drie geduide functies nog steeds geschikt voor eiseres en blijft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres 40,76%.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert – samengevat – aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiseres is in de primaire fase gezien door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. In bezwaar heeft eiseres gemotiveerd gesteld fysiek en psychisch meer beperkt te zijn dan is aangenomen door verweerder. Ook in bezwaar is eiseres niet onderzocht door een verzekeringsarts. Eiseres wijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 juni 2021. [3] Volgens eiseres is in haar geval, net als in de uitspraak, geen sprake geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts. Ook motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet waarom de klachten en medische gegevens aanleiding konden geven om van een feitelijk spreekuurcontact af te zien, aldus eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek in dit geval niet voldoende zorgvuldig is geweest en overweegt als volgt. In de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 is onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich meebrengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waar in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat betrokkene in de fase van bezwaar door een verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Daarbij gaat het er dus om dat sprake is van feitelijk contact met een geregistreerd verzekeringsarts. In beginsel kan daarvan alleen worden afgezien als de verzekeringsarts voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de primaire fase is gezien en onderzocht door een arts. Het rapport van deze arts is door een verzekeringsarts getoetst en akkoord bevonden. Zoals de Raad heeft overwogen in de uitspraak [4] van 14 december 2007 is aanvaard dat er geen aanleiding is om een rapport van een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts als onzorgvuldig aan te merken, indien een verzekeringsarts in zijn hoedanigheid van mentor/begeleider dit rapport (met zijn handtekening) voor zijn rekening heeft genomen. Volgens de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 moet er dan in bezwaar wel (alsnog) een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsvinden tijdens een spreekuurcontact.
6. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift de medische grondslag van het primaire besluit betwist. In de bezwaarfase is eiseres vervolgens echter niet feitelijk gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook niet, althans onvoldoende, gemotiveerd dat en waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben boven het geneeskundig onderzoek in de primaire fase. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat eiseres vele fysieke en psychische beperkingen ervaart waarvan de medische oorzaak volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet geheel is vast te stellen. Juist in zo’n geval is een onderzoek door de verzekeringsarts zelf van groter belang. Dit zijn immers over het algemeen niet eenvoudig te herkennen en vast te stellen beperkingen. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen toegevoegd aan de FML ten aanzien van staan en lopen. Niet goed is te begrijpen dat zonder spreekuurcontact op zorgvuldige wijze een aangepaste FML kon worden opgesteld. De stelling van verweerder dat eiseres zelf heeft afgezien van een telefonische hoorzitting met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en daarom geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, maakt het vorenstaande niet anders. Zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft betoogd, onder verwijzing naar zijn brief van 4 mei 2021, is door hem specifiek verzocht om een fysieke hoorzitting met een verzekeringsarts die eiseres kon zien en keuren. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 had in deze zaak een dergelijk onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep dienen plaats te vinden. De rechtbank komt tot de conclusie dat de medische heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Conclusie
7. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb. Verweerder moet een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).
2.Werkloosheidswet.