ECLI:NL:RBAMS:2022:206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
23 januari 2022
Zaaknummer
13/752271-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verzetgarantie

Op 12 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Letland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 26 november 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1982 in Letland, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 29 december 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de vordering besproken. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er een verzetgarantie is afgegeven door de Letse autoriteiten. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de resterende straf onduidelijk is en dat de overlevering daarom niet kan worden toegestaan. De officier van justitie heeft echter gesteld dat het aan de Letse autoriteiten is om de resterende straf te bepalen en dat dit geen grond voor weigering van de overlevering vormt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzetgarantie voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW vallen. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Letland toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752271-21
RK nummer: 21/6347
Datum uitspraak: 12 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2021 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 december 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Letse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een drietal
enforceable judgements,te weten
  • judgment of the Kurzeme District Courtvan 18 oktober 2018 met kenmerk 11380042618
  • judgement of the Kurzeme District Courtvan 25 oktober 2018 met kenmerk 11380046718
  • judgement of the Kurzeme District Courtvan 28 april 2021 met kenmerk 11380007119.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de resterende straf onduidelijk is. In het EAB staat een vrijheidsstraf vermeld, maar door het gebruik van de term
includingis onduidelijk of van die straf het voorarrest al is afgetrokken of dat dit nog dient te gebeuren. De raadsman heeft daarom verzocht de overlevering niet toe te staan en bij de Letse autoriteiten navraag te doen naar welke reststraf er nog open staat.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank krachtens de OLW slechts de opgelegde straf dient te toetsen. Het vaststellen van de reststraf is een Letse aangelegenheid en geen grond voor weigering van de overlevering.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het niet aan deze rechtbank is om bij de Letse autoriteiten te informeren naar de reststraf. Ingevolge het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank ervan uit dat de Letse autoriteiten een ondergane voorlopige hechtenis op de straf in mindering zullen brengen. Het is niet aan Nederland om te controleren of de Letse autoriteiten dit correct zullen doen. Het verweer wordt verworpen.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) dient de rechtbank allereerst vast te stellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Als dit niet het geval is, dient te worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d van artikel 12 OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW. Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er voor het vinnis van 28 april 2021 weliswaar een verzetsgarantie is afgegeven, maar niet duidelijk is wanneer de termijn van dertig dagen begint waarbinnen de opgeëiste persoon verzet moet instellen. De verzetsgarantie is niet duidelijk en de overlevering moet worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzetsgarantie zoals die door de Letse autoriteiten is afgegeven, voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en dat de overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB voor wat betreft het vonnis van 28 april 2021 strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB is onder 3.4 het volgende vermeld:
the person was not personally served with the judgment, but
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrender, and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed, and
- the person will be informed of the time frame within which he or she bas to request a retrial or appeal, which will be 30 days.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 16 december 2021 het volgende verklaard:
“According to the section 465 part 2 of the Criminal procedural law of the Republic of Latvia a court ruling that has been made by trying a case in the absence of the accused (in absentia) shall enter into effect in accordance with general procedures.Nevertheless, the convicted person may appeal the ruling in accordance with appellate or cassation procedure within 30 days from the day when a copy of the ruling has been received.”
Uit het EAB en uit deze passage leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon beschikt over een duidelijke verzetsgarantie. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

4.Strafbaarheid

4.1
feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 2, 3, 4 en 5 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat niet alle feiten een lijstfeit opleveren, en dat deze bovendien ook niet strafbaar zijn naar Nederlands recht. Het lijstfeit
handel in verdovende middelenis aangekruist, terwijl uit de feitenomschrijvingen niet meer blijkt dan bezit of zelfs slechts beperkt gebruik van drugs. Verder is de opgeëiste persoon in de vonnissen van
de Kurzeme District Court van 25 oktober 2018alsmede in het vonnis van
Kurzeme District Court van 28 april 2021veroordeeld voor het
gebruikvan verdovende middelen
,hetgeen niet strafbaar is naar Nederlands recht
.Uit de feitenomschrijving blijkt niet dat hij tevens voor het bezit van de drugs is veroordeeld, zodat de dubbele strafbaarheid ten aanzien van deze feiten ontbreekt. De overlevering voor deze feiten dient te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
Als de opgeëiste persoon drugs heeft gebruikt, is hij ook in het bezit geweest van deze drugs. Dat is naar Nederlands recht strafbaar. De overlevering kan ook voor deze feiten worden toegestaan.
Het oordeel van de rechtbank
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [2]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [3]
Daargelaten de vraag of alle feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, [4] ziet de rechtbank in het gevoerde verweer geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde gebondenheid aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit opleveren. In het geval van een lijstfeit wordt de dubbele strafbaarheid niet onderzocht. Het verweer wordt verworpen.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 1 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (
2.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
3.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (
4.Vgl. HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR4923 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3031.