ECLI:NL:RBAMS:2022:1822

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13153455-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen DNA-afname na veroordeling voor bedreiging met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 1960, had een straf opgelegd gekregen voor bedreiging met een mes, waarbij hij zijn echtgenote had bedreigd. Het bezwaarschrift werd op 15 november 2021 ingediend, na de afname van celmateriaal op 10 november 2021. De rechtbank heeft de raadsman van de veroordeelde, mr. E. El Assrouti, en de officier van justitie gehoord in een besloten raadkamer. De raadsman voerde aan dat de bedreiging een op zichzelf staand incident was en dat er geen recidiverisico was, gezien de leeftijd en medische toestand van de veroordeelde. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren en recidive niet kon worden uitgesloten. De rechtbank oordeelde dat de aard van het misdrijf, bedreiging met een mes, niet onder de uitzonderingen viel en dat DNA-onderzoek relevant kon zijn voor de opsporing. De rechtbank concludeerde dat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen en verklaarde het bezwaar ongegrond.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/153455-21
RK: 21/6153
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:

[veroordeelde]

geboren in 1960 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsman, mr. E. El Assrouti, Postjesweg 142C te (1061 AX) Amsterdam,
veroordeelde.

Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 15 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 17 maart 2022 namens de raadsman van veroordeelde zijn kantoorgenoot mr. T.T.H.M. Bruers en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord. Veroordeelde is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen
.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsman van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de aard van het misdrijf heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is geweest van een mondelinge bedreiging, waarbij bij de opsporing geen gebruik is gemaakt van DNA-onderzoek.
Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden heeft de raadsman naar voren gebracht dat het een op zichzelf staand incident betreft: een uit de hand gelopen ruzie met zijn vrouw. Dit kan ook worden afgeleid uit de door de politierechter opgelegde straf die afwijkt van de richtlijnen in soortgelijke zaken.
In raadkamer heeft de raadsvrouw nog toegelicht dat er sprake is van een gering recidiverisico. Veroordeelde woont niet meer thuis. Tevens is hij op leeftijd en is zijn medische toestand nijpend. Tot slot is hij sinds het incident niet meer met justitie in aanraking gekomen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten.
Op grond van de aard van het feit DNA afname dient te worden afgezien indien DNA onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing van het misdrijf in zijn algemeenheid. Bedreiging met een mes is geen misdrijf in deze categorie, omdat het goed denkbaar is dat DNA onderzoek van belang kan zijn in het opsporingsonderzoek. Het gaat om een toets die in abstracto dient te worden bekeken, of DNA-onderzoek in de concrete zaak is toegepast is voor onderhavige beoordeling niet relevant.
Niet gesteld kan worden dat er geen sprake is van recidivegevaar. Uit het reclasseringsrapport van 27 juli 2021 blijkt dat veroordeelde het feit ontkend te hebben gepleegd en niet openstaat voor hulpverlening. De reclassering kan het risico op recidive niet inschatten. Het openbaar ministerie vindt dit een zorgelijke factor. Zonder duidelijkheid over zijn beweegredenen kan niet worden gezegd dat het een eenmalig incident betrof. Recidive kan derhalve niet worden uitgesloten.
Ook de rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met mogelijke recidive. Veroordeelde heeft een deels voorwaardelijke straf opgelegd gekregen, hetgeen wordt gezien als stok achter de deur om herhaling te voorkomen.

Feiten en omstandigheden

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 13 september 2021 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 10 november 2021 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 15 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 30 augustus 2021 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Toetsingskader

Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 285 Sr, waarvoor veroordeelde tot een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavig geval de hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de aard van het misdrijf dat door veroordeelde zodanig is dat voor de opheldering van dergelijke misdrijven DNA-onderzoek achterwege kan blijven. Veroordeelde is veroordeeld voor een bedreiging van zijn echtgenote met de dood waarbij hij een mes in de hand had. Niet gezegd kan worden dat dat geen delict is waarbij DNA een rol kan spelen bij de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting daarvan. Dat het feit is gepleegd in huiselijke kring is naar het oordeel van de rechtbank geen uitzondering die aan het bepalen en verwerken van het DNA-profiel in de weg staat.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de kans op herhaling, ondanks het gegeven dat veroordeelde hiervoor nog nooit veroordeeld is voor het plegen van een misdrijf, niet volledig is uitgesloten. Uit het dossier komt naar voren dat er regelmatig conflicten zijn geweest tussen veroordeelde en zijn echtgenote, waarbij veroordeelde zijn echtgenote ook met de dood heeft bedreigd. Deze keer heeft veroordeelde daarbij een mes ter hand genomen. De zoons van veroordeelde zijn tussenbeide gekomen, hebben het mes afgepakt en de politie gebeld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de politierechter rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, waaronder zijn lichamelijke conditie, waardoor slecht een taakstraf van 50 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, is opgelegd. Uit de oplegging van een deels voorwaardelijke straf blijkt wel dat het gevaar voor herhaling aanwezig wordt geacht.

Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.L.C.M. Ficq, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.