ECLI:NL:RBAMS:2022:1729

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/751022-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 17 december 2019 door het Circuit Court in Katowice, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, is thans gedetineerd en verzoekt om gelijkstelling met een Nederlander, zodat de overlevering kan worden geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden.

Tijdens de zittingen op 22 februari en 15 maart 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de feiten van de zaak besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in de afgelopen vijf jaar in Nederland heeft verbleven, ondanks het ontbreken van een inschrijving in de Basisregistratie Personen. De rechtbank heeft de overgelegde inkomensgegevens als voldoende beschouwd om aan te tonen dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk in Nederland heeft gewoond en gewerkt.

De rechtbank heeft ook de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld, namelijk of de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland behoudt. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft bevestigd dat de strafrechtelijke feiten niet leiden tot verlies van het verblijfsrecht. Gezien deze bevindingen heeft de rechtbank geconcludeerd dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW moet worden geweigerd en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751022-22
RK nummer: 22/80
Datum uitspraak: 29 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 december 2019 door de
Circuit Court in Katowice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
Verblijvende op het adres: [adres]
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 22 februari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 februari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De behandeling van het EAB is aangehouden voor bepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te bevragen over het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon in Nederland.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 15 maart 2022
Het onderzoek is hervat op de openbare zitting van 15 maart 2022 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the district court in Będzinvan 7 april 2011,
reference: VII K 149/11-/-.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
In het EAB (en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
28 januari 2022) staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

5.5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De raadsman heeft zich net zoals op de zitting van 22 februari 2022 op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW. Gelet hierop heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander nu de verdediging geen gegevens heeft overgelegd over de feitelijke verblijfplaats van de opgeëiste persoon. Aan de eerste voorwaarde ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW wordt dan ook niet voldaan nu niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de uitspraken ECLI:NL:RBAMS:2019:3007 en ECLI:NL:RBAMS:2019:3911.
In het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2022 heeft de rechtbank als voorlopige oordeel opgenomen dat de overgelegde stukken voldoende zijn om tot een gelijkstelling van de opgeëiste persoon te komen. Met de raadsman en anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit eerdere oordeel af te wijken. De opgeëiste persoon heeft immers inkomensgegevens overlegd waaruit volgt dat de opgeëiste persoon over de jaren 2017 tot en met 2021 steeds een inkomen van ruim 50 procent van de bijstandsnorm heeft genoten als werknemer. De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat gelet op het ontbreken van een inschrijving in de Basisregistratie Personen en het ontbreken van huurcontracten onvoldoende gegevens zijn overgelegd over de feitelijke verblijfplaats van de opgeëiste persoon. Er is niet aangetoond dat sprake is van een onafgebroken
feitelijkverblijf in Nederland en niet kan worden uitgesloten dat sprake is van seizoensarbeid.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit de overgelegde inkomensgegevens, waaronder de door de Belastingdienst verstrekte verklaringen geregistreerd inkomen 2016-2020, de jaaropgave 2021 en de loonstroken, kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon, zoals hij ook zelf heeft verklaard, het merendeel van de tijd daadwerkelijk in Nederland moet hebben verbleven. Dit wordt ondersteund door de loonstroken waarop steeds Nederlandse adressen staan vermeld. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat inschrijving in de Basisregistratie Personen van buitenlandse werknemers die voor uitzendbureaus werken en via die bureaus worden gehuisvest, vaak niet mogelijk is, zoals de opgeëiste persoon heeft aangegeven. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat voldoende vaststaat dat de opgeëiste persoon in de laatste vijf jaar ook daadwerkelijk in Nederland heeft verbleven.
Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Bij brief van 28 februari 2022 is door de IND onder andere meegedeeld dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Circuit Court in Katowice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.