ECLI:NL:RBAMS:2019:3911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
13-752128-18 RK 19-1541
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel en beroep op gelijkstelling aan een Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Tribunal Judicial da Comarca de Lisboa Norte in Portugal. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 8 maart 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Portugal in 1985, was niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, maar verbleef op een bepaald adres in Nederland en was gedetineerd. Tijdens de zitting op 25 april 2019 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de officier van justitie de gelegenheid te geven nadere informatie in te winnen over een hoger beroep in Portugal. Op 17 mei 2019 werd de zitting voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon, zijn raadsman en de officier van justitie aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon in 2006 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden, waarvan de uitvoering was geschorst, maar later was ingetrokken. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet beoordeeld, maar concludeerde dat deze niet aan de overlevering in de weg stond. De raadsman heeft een beroep gedaan op gelijkstelling aan een Nederlander, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij gedurende vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.752128-18
RK nummer: 19/1541
Datum uitspraak: 31 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 september 2018 door het
Tribunal Judicial da Comarca de Lisboa Norte(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1985,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, maar verblijvend op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 april 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is niet verschenen. In het dossier bevindt zich een afstandsverklaring gedateerd 4 april 2019.
Aanwezig was de raadsman mr. W.J. Oomkes, advocaat te Vlaardingen, namens mr. W.J.J. Trooster.
De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Hij heeft tevens verklaard dat de opgeëiste persoon bij nader inzien aanwezig wenst te zijn op de zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot 17 mei 2019, 10:00 uur teneinde de officier van justitie de gelegenheid te geven nadere informatie in te winnen over het hoger beroep in Portugal in het licht van artikel 12 OLW.
Zitting 17 mei 2019Met instemming van partijen heeft de rechtbank in gewijzigde samenstelling het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. W.J.J. Trooster en de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is – bijgestaan door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt onder b) melding gemaakt van het volgende:
‘by judgement issued on 07/07/2006, partially revoked by judgement of the Court of Appeal of Lisbon of 22/11/2006, the defendant was sentenced to a term of imprisonment of 2 years and 6 months, which was suspended for three years.By order of 07/03/2011, the suspension of the sentence applied to the defendant was revoked and it was determined that he must serve the imprisonment sentence’.
De grondslag van het EAB is een
Order revoking the suspension of the sentencevan de
Three-Judge Courtmet referentienummer 58/03.0PILSB, welke op 6 april 2011 onherroepelijk is geworden
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij het hiervoor genoemde arrest opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van
twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Om te beoordelen of deze weigeringsgrond aan overlevering in de weg staat overweegt de rechtbank het volgende.
Het EAB onder d) vermeldt:
Yes, the person concerned was present at the hearing which led to the decision.
Op 24 april 2019 heeft de behandelend rechter in Portugal meegedeeld
‘the defendant was actually present in the hearing before the first instance court which led to the decision, confirmed by the Court of Appeal’.
Naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van 25 april 2019 is nadere informatie ingewonnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de behandeling van het hoger beroep.
Onderdeel d) van het EAB is ingevuld geretourneerd en vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het arrest heeft geleid.
Bij zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken op 19 februari 2019 heeft de opgeëiste persoon verklaard ‘ik weet dat ik ooit in Portugal ben veroordeeld’.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij de zitting voor het hof heeft bijgewoond, omdat het al zo lang geleden is.
Op grond van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte gegevens stelt de rechtbank, met de officier van justitie, vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.

4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Portugal een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Beroep op gelijkstelling.

Standpunt van de raadsmanDe raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 6, vijfde lid OLW en heeft bepleit dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld moet worden aan een Nederlands onderdaan.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon sinds 2012 in Nederland verblijft, een burgerservicenummer heeft en arbeid verricht. Een vriend en een vriendin van de opgeëiste persoon kunnen dit bevestigen. Er is informatie overgelegd van het UWV met betrekking tot het arbeidsverleden en bovendien heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij brief van
24 april 2019 meegedeeld dat de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland niet zal verliezen ten gevolge van de veroordeling in Portugal.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft aangevoerd dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende tenminste vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Pas in 2018 heeft hij zich ingeschreven in de basisadministratie personen(BPR) in Nederland. Eén of meer huurovereenkomsten van voor die tijd zijn niet overgelegd. Er zijn geen bankafschriften van vóór 2018 overgelegd. Voor zover te beoordelen is zijn inkomen over 2014 en 2015 ontoereikend geweest. Er zijn stukken overgelegd op naam van [naam] ; dat is een andere naam dan die van de opgeëiste persoon.
De brief van de IND is onbedoeld in het dossier terechtgekomen. Er kan geen sprake zijn van gelijkstelling en om die reden is de brief van de IND niet relevant.
Oordeel van de rechtbankUitgangspunt is dat het aan de opgeëiste persoon is om met documenten de rechtmatigheid van het verblijf aan te tonen (Rechtbank Amsterdam 17 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5992).
Ter zitting heeft de raadsman verzocht om gelegenheid te krijgen om de namens de opgeëiste persoon aangeleverde stukken aan te vullen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon voldoende tijd gehad om de stukken te verzamelen en aan de rechtbank te overhandigen. Het verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB is om die reden ter zitting afgewezen (zie ook Rechtbank Amsterdam 25 juli 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5317).
Op basis van de stukken waarover de rechtbank nu beschikt, kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon voor een periode van vijf jaren onafgebroken in Nederland heeft verbleven. Inschrijving in de basisregistratie personen is in beginsel leidend. Uit het BRP volgt echter slechts dat de opgeëiste persoon in de periode van 29 juni 2018 tot
28 augustus 2018 stond ingeschreven in Nederland. Voor de overige periode vermeldt het SKDB een adres in Portugal. Het verblijf in Nederland kan ook op andere wijze met objectieve gegevens worden aangetoond, maar van zulke objectieve gegevens is niet gebleken. Uit de overgelegde stukken kan namelijk weliswaar worden afgeleid dat de opgeëiste persoon in de jaren 2014-2018 in Nederland heeft gewerkt, maar voor het jaar 2014 is niet bekend in welke periode de opgeëiste persoon heeft gewerkt. Gezien de ontbrekende inschrijving in het BRP voor dat jaar, kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat de opgeëiste persoon vanaf 31 mei 2014 onafgebroken in Nederland heeft verbleven. Evenmin kan op basis van de stukken worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht.
Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het beroep op gelijkstelling aan een Nederlander niet slaagt. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger in Nederland heeft verworven. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de brief van de IND van 24 april 2019.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Tribunal Judicial da Comarca de Lisboa Norte(Portugal) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.