ECLI:NL:RBAMS:2022:1716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/752313-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Letland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 februari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Letse autoriteiten. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een persoon die in Nederland gedetineerd is en wordt verdacht van strafbare feiten volgens Lets recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Letland onderzocht. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in Letland onmenselijk zijn en dat de opgeëiste persoon gezondheidsrisico's loopt door het stopzetten van zijn methadonbehandeling bij overlevering. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Letse gevangenissen, en dat de opgeëiste persoon niet in een uitzonderlijke situatie verkeert die een weigering van de overlevering rechtvaardigt. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering dan ook toegewezen, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken en rapporten over de detentieomstandigheden in Letland. De rechtbank concludeert dat de overlevering aan Letland kan plaatsvinden zonder dat er sprake is van schending van de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752313-21 (EAB IV)
RK nummer: 21/6391
Datum uitspraak: 1 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 november 2021 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1986
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.F.C. Hoogendoorn, advocaat te Amsterdam alsmede door een tolk in de Russische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van het volgende:
By decision of the Riga District Court of 8 December 2020 a restraint measure - arrest- was applied to [de opgeëiste persoon].
Voorts werd het volgende referentienummer genoemd:,
reference 1190500320.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Lets recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.

5.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht geen gevolg te geven aan het EAB op grond van artikel 11 OLW en subsidiair om de behandeling van de zaak aan te houden om informatie op te vragen over het individuele risico van de opgeëiste persoon na overlevering aan Letland.
Deze rechtbank heeft in eerdere uitspraken geen algemeen gevaar vastgesteld voor wat betreft de detentie-instellingen in Letland op grond van het rapport van 29 juni 2017 van
the Council of Europe’s Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment of Punishment(hierna: CPT). In de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2021, ECLI:RB:AMS:2021:7255 is evenmin een algemeen gevaar voor Letland aangenomen ondanks dat de uitspraak van het Britse High Court van 28 juli 2020 in het oordeel is meegenomen, in welke uitspraak verwezen wordt naar stukken die zijn gepubliceerd na het verschijnen van het CPT-rapport van 29 juni 2017.
De raadsman heeft in deze procedure in verband met de detentieomstandigheden in Letland de volgende stukken ingebracht:
- een artikel van 21 november 2019 van het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten (OHCHR) van de Verenigde Naties (VN) met de titel
Detention conditions and inter-prison violence in Latvia flagged bij Experts;
-een rapportage van de European Prison Observatory uit 2019;
-het Annual Report 2020 van de Letse Ombudsman getiteld
The Rights of Imprisoned Persons.Uit deze stukken en in elk geval uit voornoemd rapport van de Letse Ombudsman valt af te leiden dat er wel degelijk een algemeen reëel gevaar bestaat dat mensen die in Letland zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Ten slotte volgt uit de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon dat hij bij overlevering aan Letland daadwerkelijk gezondheidsrisico’s loopt. De opgeëiste persoon is namelijk verslaafd aan heroïne en krijgt in de Nederlandse gevangenis dagelijks methadon verstrekt. Als de opgeëiste persoon naar Letland zou worden overgeleverd zal zijn methadon-behandeling in de Letse gevangenis onmiddellijk stil komen te liggen met alle gevaren van dien. Overlevering aan Letland kan resulteren in onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid. Kennelijk vond de CPT de situatie in Letland ook dusdanig ernstig dat in 2021 weer nieuwe bezoeken aan Letland gepland stonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - kort gezegd - aangevoerd dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in Letland zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De door de raadsman aangehaalde documenten en uitspraken van deze rechtbank maken dit niet anders. De overlevering kan worden toegestaan. Ten slotte verwijst de officier van justitie naar recente uitspraken van de rechtbank waarbij de overlevering aan Letland is toegestaan. [1]
Oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
Aranyosi en Căldăraru), punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht neemt.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Als de rechtbank heeft vastgesteld dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dient de rechtbank te beoordelen of de opgeëiste persoon in het geval van overlevering daadwerkelijk zo een gevaar zal lopen.
De rechtbank Amsterdam heeft in uitspraken van 24 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS-:2018:4025) en 11 december 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:9097) niet alleen de inhoud van het CPT-rapport van 29 juni 2017 beschouwd maar ook de reactie daarop van de Letse autoriteiten en vervolgens geoordeeld dat er op dat moment in het algemeen geen reëel gevaar was van een onmenselijke of vernederende behandeling in Letse gevangenissen. Het rapport van 29 juni 2017 is het meest recente rapport van het CPT over Letland.
Hoewel in de door de raadsman aangehaalde uitspraak van het Britse High Court zorgen worden geuit over de detentieomstandigheden heeft de rechtbank eerder bij uitspraak van 9 december 2021 [2] bepaald dat op grond hiervan geen algemeen reëel gevaar voor Letland kan worden aangenomen.
De rechtbank ziet daarnaast in de door de raadsman aangehaalde documenten en met name het door de verdediging overgelegde rapport van de Letse Ombudsman van 2020 geen aanleiding om af te wijken van haar eerdere oordeel, te weten dat er thans geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in Letse gevangenissen.
In het rapport van de Ombudsman wordt veelal verwezen naar de inhoud van het CPT-rapport van 2017. In het rapport is aangegeven dat tijdens de inspectie alleen in
the Jelgava Prisonsprake was van overbevolking en van andere gebreken maar tevens dat de aanbevelingen naar aanleiding van de inspectie van de ombudsman door de detentie-instelling Jelgava zijn overgenomen.
De door de raadsman gestelde gezondheidsrisico’s van de opgeëiste persoon in verband met het mogelijk stopzetten van de methadon-behandeling van de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Letland leveren naar het oordeel van de rechtbank evenmin een algemeen gevaar op voor de groep van harddrugsverslaafden waartoe de opgeëiste persoon behoort. Uit
the Response of the Latvian Government to the report of the CPT on its visit to Latvia from 12 to 22 April 2016d.d. 29 juni 2017 blijkt het volgende:
“Paragraph 88 Convicts with a drug addiction can use the following while in an incarceration facility:
- detox therapy;
- psychotherapy;
- training sessions with a psychologist and social workers;
- long-term methadone replacement therapy;
- participation in resocialization and addiction reduction therapy. According to Cabinet Regulation.
No. 70 “Treatment of persons addicted to alcohol, narcotic, psychoactive, toxic substances, gambling or gaming” (adopted on 24th January 2012) long-term 30 methadone replacement therapy is available to those convicts, who were prescribed and provided it prior to incarceration.”
Hoewel uit het CPT-rapport van 29 juni 2017 blijkt dat de behandeling van drugsverslaafden op een aantal punten kan worden verbeterd, levert dit geen grond op voor het aannemen van een algemeen gevaar voor harddrugsverslaafden die in een detentie-instelling in Letland verblijven. In de reactie van 29 juni 2017 van de Letse autoriteiten op voornoemd CPT-rapport hebben zij aangegeven dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in Letland gebruik kunnen maken van de aangeboden verslavingsbehandelingen waaronder de
long-term methadone replacement therapy.
De rechtbank beschikt op grond van al het voorgaande dus niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens dat de detentieomstandigheden in Letland zouden moeten leiden tot het oordeel dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Letland zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de vordering aan te houden teneinde nadere vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Letland, zoals door de raadsman is verzocht.

6.Evenredigheid

De raadsman heeft aangevoerd dat in deze zaak sprake is van onevenredigheid van het uitvaardigen van het EAB en dat op die grond de overlevering dient te worden geweigerd en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Allereerst betreft het verzoek tot overlevering geen ernstige feiten. Bovendien is het onduidelijk op grond waarvan de opgeëiste persoon naar Letland zou moeten worden overgeleverd want hij zit vanaf 2 december 2021 een in Nederland opgelegde gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden uit. Daarnaast kan de opgeëiste persoon in het kader van een internationaal rechtshulpverzoek in Nederland worden gehoord ten behoeve van het in Letland lopende strafrechtelijke onderzoek. Er zijn genoeg alternatieven voorhanden in plaats van overlevering. Met het oog hierop verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om voornoemde alternatieven te onderzoeken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank verwijst naar haar eerder bij uitspraak van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203 gegeven oordeel dat, gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit-EAB, een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. In dit geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden. De rechtbank verwerpt daarom het verweer en ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden teneinde te onderzoeken of alternatieven voorhanden zijn voor overlevering aangezien de Letse autoriteiten hun verzoek tot overlevering tot op heden hebben gehandhaafd.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet, de artikelen 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:RBAMS:2021:6834; ECLI:RBAMS:2021:6723 en ECLI:RBAMS:2020:4880
2.ECLI:RBAMS:2021:7255