ECLI:NL:RBAMS:2022:1698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
AMS 20/5111
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor restauratie rijksmonumenten op basis van drempelbedrag en subsidiabele kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaar van een rijksmonument, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2019-2020. Eiseres had een aanvraag ingediend voor subsidie voor restauratiewerkzaamheden aan een kerk en pastorie, die beide rijksmonumenten zijn. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de subsidiabele kosten niet het drempelbedrag van € 2,5 miljoen overschreden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit is door de minister gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld en geconcludeerd dat de minister in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen. De rechtbank heeft overwogen dat de kosten die eiseres had opgevoerd niet als subsidiabel konden worden aangemerkt, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van de regeling. De rechtbank heeft daarbij het tendersysteem van de regeling in aanmerking genomen, waarbij aanvragen in volgorde van totale restauratiekosten worden beoordeeld. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte bepaalde kosten als niet-subsidiabel heeft aangemerkt, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen en dat het beroep van eiseres ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. L.A. Pronk),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Knoop).

Procesverloop

Met een besluit van 16 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2019-2020 (hierna: Ssr 2019-2020) afgewezen.
Met een besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder waren namens eiseres aanwezig
[naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder was verder aanwezig [naam 3] , bouwkundige bij verweerder.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. Eiseres is eigenaar van de [kerk] en de bijbehorende pastorie in Breda. De [kerk] en de pastorie zijn rijksmonumenten. De kerk is sinds 1986 niet meer als zodanig in gebruik. De kerk en de pastorie zijn gekraakt geweest en bevinden zich als gevolg daarvan en van jarenlange leegstand in een verslechterde staat. Op
15 september 2019 heeft eiseres bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een aanvraag ingediend om subsidie te kunnen ontvangen op grond van de Ssr 2019-2020 voor geplande restauratiewerkzaamheden aan de kerk en de pastorie.
2.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de subsidiabele kosten in de aanvraag minder dan € 2,5 miljoen bedragen. Een restauratieproject komt dan, gelet op artikel 4, vierde lid, van de Ssr 2019-2020 niet voor subsidie in aanmerking. Als bijlage bij dit besluit heeft verweerder een restauratiebegroting gevoegd, waarin is aangegeven welke kosten wel en welke niet als subsidiabel zijn aangemerkt.
2.2.
Eiseres kan zich niet vinden in de kosten die niet als subsidiabel zijn aangemerkt en heeft bezwaar ingediend. Met het bestreden besluit heeft verweerder alsnog een post van
€ 20.161,75 voor kosten van werkzaamheden aan het roostervenster aan de zuidzijde van de kerk subsidiabel geacht. Daarmee komt het totale bedrag aan subsidiabele kosten op een bedrag van € 2.269.464,-. Ook na heroverweging wordt het drempelbedrag van € 2,5 miljoen aan subsidiabele kosten niet gehaald. Verweerder heeft daarbij ook overwogen dat een wijziging van de aanvraag in bezwaar niet kan worden meegenomen, omdat andere aanvragers in de rangschikking benadeeld kunnen worden en het subsidieplafond van de Ssr 2019-2020 is uitgeput.
Standpunt van eiseres3. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat verweerder ten onrechte te veel kosten als niet-subsidiabel heeft aangemerkt. Het betreft kosten voor restauratie van het metsel- en voegwerk en de glas-in-loodramen van de kerk en de pastorie. Eiseres vindt ook dat in bezwaar een onvolledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Zij vindt dat zij in bezwaar de mogelijkheid moet hebben om bepaalde fouten in de aanvraag te herstellen.
Het oordeel van de rechtbank4. De rechtbank dient, op basis van de door eiseres gestelde punten, de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden de aanvraag van eiseres voor subsidie op grond van de Ssr 2019-2020 heeft afgewezen. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van het wettelijke kader zoals dat als bijlage bij deze uitspraak is gevoegd en daarvan deel uitmaakt.
Heroverweging in bezwaar5.1. In de opgave van kosten zoals ingediend bij de aanvraag zijn volgens eiseres abusievelijk onrealistisch lage eenheidsprijzen opgenomen voor het schilderwerk van het houten tongewelf van de kerk en het stuken van de kelders met een saneerpleister. Volgens eiseres gaat het hier niet om een wijziging van de aanvraag, nu de betreffende werkzaamheden al integraal in de aanvraag waren opgenomen. De aanvraag moest onder grote tijdsdruk worden ingediend en daardoor is een aanname gedaan wat betreft de eenheidsprijzen, die onrealistisch laag is gebleken. Daarnaast is tijdens de bezwaarfase gebleken dat het toch mogelijk was de tegelvloer in de kerk te herstellen. Tijdens een bezoek ter plaatse heeft de gemeente Breda hier ook uitdrukkelijk om verzocht.
5.2.
Eiseres wijst er op dat uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en jurisprudentie [1] blijkt dat in bezwaar een volledige heroverweging plaatsvindt en dat dit met zich meebrengt dat ook fouten in de aanvraagfase van de aanvrager kunnen worden hersteld. Indien de afwijzing onterecht was biedt dit grond voor overschrijding van het subsidieplafond, zoals uit de rechtspraak [2] volgt. Eiseres verwijst voorts naar een uitspraak van het College van 2 april 2019, [3] . In dit geval is volgens eiseres sprake van overmacht: ten tijde van de aanvraag kon niet worden voorzien dat de eenheidsprijzen substantieel hoger zouden uitvallen en dat kosten voor herstel van de tegelvloer nodig zouden zijn. Verweerder had daarom over moeten gaan tot herstel van de fout in de aanvraag en de kosten alsnog overeenkomstig de in bezwaar overgelegde offertes subsidiabel moeten stellen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de wijziging in de eenheidsprijzen en de extra post van het herstellen van de tegelvloer bij zijn heroverweging in bezwaar terecht niet mee heeft genomen. Bij de beoordeling van aanvragen in het kader van de Ssr 2019-2020 geldt een tendersysteem. De minister beslist namelijk na afloop van de aanvraagperiode op de aanvragen in volgorde van de totale restauratiekosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waarbij een aanvraag met lagere totale restauratiekosten voorrang krijgt. [4] Volgens vaste rechtspraak [5] staat in een tendersysteem de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen centraal. Daarbij verdraagt het bij de beoordeling meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn, zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen. Uit de aard van een tendersysteem vloeit voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overgelegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
6.2.
De rechtbank overweegt verder dat het beroep van eiseres op de bovengenoemde uitspraken van het College en de Afdeling niet leidt tot een ander oordeel. Anders dan in deze zaak, was in de uitspraak van het College van 19 mei 2011 geen sprake van een tendersysteem, maar van een subsidieregeling waarbij een groot aantal aanvragen in de aanvraagfase geautomatiseerd werd behandeld. Het College bevestigt in de uitspraak dat in situaties waarin door het herstel van de fout rechten van derden zouden worden doorkruist, af kan worden geweken van de hoofdregel dat een zaak in bezwaar volledig wordt heroverwogen. In de uitspraak van het College van 2 april 2019 leest de rechtbank een zelfde redenering. Nu voor de onderhavige subsidieregeling een tendersysteem geldt, is sprake van bovenbedoelde rechten van derden. Anders dan in de uitspraak van het College van 19 mei 2011, is bovendien in deze zaak het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag al volledig verdeeld op het moment dat het bestreden besluit werd genomen.
De uitspraak, tot slot, van de Afdeling van 15 juli 2015 waar eiseres naar heeft verwezen ziet op een andere rechtsvraag dan hier aan de orde. Het ging daar, anders dan hier, over de mogelijkheden voor een aanvrager van een subsidie om op te komen tegen de subsidieverstrekking aan concurrerende aanvragers. Die vraag is hier niet relevant. Verweerder heeft bovendien bevestigd dat, mocht ten onrechte subsidie zijn geweigerd, deze alsnog zal worden toegekend onder doorbreking van het subsidieplafond. Het beroep op deze uitspraken kan eiseres dus niet baten.
Kosten van het metsel- en voegwerk7. Eiseres heeft in de begroting bij haar aanvraag een kostenpost van in totaal
€ 143.200,- opgenomen voor herstelvoegwerk aan 1.100 m² van de gevel van de kerk. Voor de kosten van werkzaamheden aan metsel- en voegwerk aan de pastorie - bestaande uit het inboeten van het gevelmetselwerk, het herstel van de scheuren in het metselwerk, en het voegwerk van 493 m² van de gevel - heeft eiseres een post van in totaal € 118.762,55 berekend. Bij haar aanvraag heeft eiseres gebrekentekeningen uit 2007 en inspectierapporten van Monumentenwacht uit september en oktober 2018 gevoegd.
Verweerder heeft de post voor het herstelvoegwerk van de kerk bijgesteld naar een omvang van 550 m² van de gevel, omdat de restauratie enkel subsidiabel is voor zover die ‘sober en doelmatig’ wordt uitgevoerd en er geen technische noodzaak is voor herstel van een groter deel van de gevel. Een bedrag van € 75.322,50 is dientengevolge door verweerder subsidiabel geacht. Verweerder heeft in de bezwaarfase aan de hand van de gebrekentekening nader berekend dat slechts 390 m² van de kerkgevel herstel behoeft. Het subsidiebedrag voor de kerkgevel is volgens verweerder daarom niet te laag vastgesteld. Voor de metsel- en voegwerkzaamheden aan de pastorie heeft verweerder in totaal een bedrag van € 59.796,- subsidiabel geacht. Daarbij is verweerder uitgegaan van de gegevens en het percentage zoals opgenomen in de rapportage van Monumentenwacht over de pastorie.
8.1.
Eiseres voert onder meer aan dat verweerder het criterium ‘sober en doelmatig’ uit de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten (de Leidraad) niet consequent heeft toegepast. Bij aanvragen op grond van de Ssr 2019-2020 wordt dit criterium zo uitgelegd dat alleen onderdelen die zich in een matige of slechte toestand bevinden, kunnen worden gerestaureerd en de in goede en in redelijke staat verkerende onderdelen niet. In het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) komen echter de onderdelen die zich in redelijke en goede staat bevinden op grond van ditzelfde criterium juist wel voor subsidie in aanmerking. Eiseres vindt dat dit zich niet met elkaar verdraagt. Verweerder bestrijdt dit en heeft gewezen op het onderscheid tussen beide regelingen.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat zowel de Ssr 2019-2020 [6] als de Sim [7] verwijzen naar de Leidraad voor wat betreft de kosten die subsidiabel zijn. In de Ssr 2019-2020 gaat het om subsidie voor de restauratie van rijksmonumenten en in de Sim gaat het om subsidie voor het normale onderhoud [8] van rijksmonumenten. Volgens de Leidraad, [9] die dus op gaat voor beide subsidieregelingen, moet bij de toekenning van de subsidie het criterium ‘sober en doelmatig’ worden toegepast. Alleen werkzaamheden die sober en doelmatig zijn worden dus vergoed. Anders dan eiseres meent, betekent het feit dat dit criterium geldt voor beide regelingen niet dat ze voor beide regelingen hetzelfde moeten worden ingevuld. Restauratie is immers niet hetzelfde als normaal onderhoud. Alleen al daarom handelt verweerder niet inconsequent door onderscheid te maken. De rechtbank vindt het bovendien begrijpelijk dat bij restauratie geen kosten worden vergoed voor onderdelen die zich in redelijke of goede staat bevinden. Deze onderdelen hebben immers (nog) geen restauratie nodig, maar enkel normaal onderhoud. Omgekeerd is het bij normaal onderhoud juist begrijpelijk dat kosten worden vergoedt voor onderdelen die nog niet in slechte staat zijn. Deze onderdelen kunnen door normaal onderhoud worden bijgehouden en restauratie is dan niet aan de orde. Deze grond van eiseres slaagt niet.
9.1.
Eiseres vindt verder dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn berekening is gekomen. Verweerder had uit moeten gaan van de kostenopgave van de aanvraag, nu deze opgave door een deskundige is opgesteld. Deze deskundige heeft daarbij een eigen beoordeling gemaakt van de rapporten van Monumentenwacht. De aangevraagde hoeveelheden kunnen naar de mening van eiseres redelijkerwijs niet op basis van een eigen beoordeling van verweerder in negatieve zin worden bijgesteld, zoals wel is gebeurd. Eiseres vindt daarbij dat de technische noodzaak voor de in de aanvraag betrokken hoeveelheid metsel- en voegwerk volgt uit hoofdstuk III van het rapport van Monumentenwacht.
9.2.
Op de zitting heeft de bouwkundige van verweerder de controleberekening toegelicht aan de hand van de gebrekentekening van de Zuidgevel van de kerk. Op de gebrekentekeningen, waaronder die van de Zuidgevel, staan op verschillende plekken op de gevels percentages en opmerkingen over de staat van het metsel- en voegwerk. De bouwkundige heeft de te vervangen percentages en de staat van het voeg- en metselwerk gerubriceerd. Daarbij heeft zij een overzicht gemaakt van de staat van het snij- en voegwerk en het aantal keer dat een dergelijke staat voorkomt. Op die manier heeft zij berekend dat maximaal 23% van de gevel van de kerk hersteld dient te worden. Dit is het percentage van de gevel waarvan de staat als matig tot slecht is beoordeeld. Dit komt neer op een oppervlakte van 390 m².
9.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de controleberekening heeft gebaseerd op de stukken die eiseres bij de aanvraag heeft ingediend. Eiseres heeft niet betwist dat de berekening - als uit wordt gegaan van de gebrekentekening - juist is. Met partijen stelt de rechtbank verder vast dat in het rapport van Monumentenwacht over de kerk geen percentages of een andersoortige duiding staat waaruit de exacte omvang van het te herstellen metsel- en voegwerk blijkt. De rechtbank vindt daarom dat verweerder uit heeft kunnen gaan van de percentages op de tekening. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het percentage van 23% waar verweerder van uitgaat, te laag is vastgesteld.
9.4.
Eiseres heeft wel gesteld dat de gebrekentekening van 2007 niet actueel is en dat de staat van de gevels nadien nog is verslechterd. Zij heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt. De tekening is door eiseres zelf ter onderbouwing van de aanvraag ingediend. Uit de aanvraag blijkt niet dat de gegevens op de tekening niet meer representatief zijn en stukken waaruit andere percentages blijken zijn er ook niet. Verweerder mag daarom uitgaan van de door hem gemaakte, onderbouwde berekening. Overigens heeft de bouwkundige van verweerder op de zitting toegelicht dat zij de kerk in 2018 nog een aantal keer voor werkzaamheden heeft bezocht. Op basis van haar algemene waarnemingen destijds zijn de tekeningen uit 2007 volgens haar nog voldoende actueel. Het feit dat de begroting is opgesteld op basis van de deskundigheid van de aannemer en van het door eiseres ingeschakelde bedrijf Hylkema Erfgoed is op zichzelf niet genoeg om te concluderen dat van die begroting en niet van de berekening van verweerder moet worden uitgegaan. Bij de begroting dienen stukken te worden verstrekt waaruit de juistheid van de begroting blijkt. [10] Daarvan is in dit geval dus voor het gevelwerk maar ten dele gebleken en dat gedeelte is door verweerder subsidiabel geacht.
10. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de kosten voor het metsel- en voegwerk niet geheel subsidiabel heeft hoeven achten.
Kosten van de glas-in-loodramen11. Eiseres heeft in de begroting bij haar aanvraag verschillende posten voor herstelwerkzaamheden aan de glas-in-loodramen van de kerk en de pastorie opgenomen, in totaal tot een bedrag van € 228.796,43. De glas-in-loodramen komen volgens eiseres in drie categorieën terug in de restauratieplannen: glas-in-loodramen die op de oorspronkelijke plek worden behouden en hersteld, glas-in-loodramen die als gevolg van besprekingen tijdens het bezoek van de RCE ter plaatse alsnog worden behouden en hersteld, en glas-in-loodramen die binnen het monument museaal zullen worden opgesteld. Daarnaast zijn posten opgenomen die betrekking hebben op het verwijderen van de voorzetbeglazing.
Verweerder heeft met het bestreden besluit enkel subsidiabel geacht de posten met betrekking tot de roosvensters aan de zuid- en noordzijde, in totaal een bedrag van
€ 61.344,92. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat enkel subsidiabel is het glas-in-lood dat behouden blijft, wordt hersteld en op de oorspronkelijke plek terug wordt geplaatst. De werkzaamheden aan het glas-in-lood, afgezien van die aan de roosvensters aan de noord- en zuidzijde, betreffen het herstellen van glas-in-loodramen die vervolgens museaal worden opgesteld in de kerk. Deze werkzaamheden zijn niet subsidiabel, omdat de glas-in-loodramen niet behouden blijven op de oorspronkelijke plek en derhalve niet bijdragen aan het maximale behoud van de monumentale waarde van het rijksmonument. De voorzetbeglazing ziet niet op glas-in-loodramen die behouden blijven op de oorspronkelijk plek in de kerk. Ook het verwijderen van de voorzetbeglazing die niet subsidiabele werkzaamheden aan deze ramen mogelijk maken, is dan niet subsidiabel.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit niet is uitgegaan van de juiste uitgangspunten voor de glas-in-loodramen. In geschil is voor welke glas-in-loodramen de kosten van de herstelwerkzaamheden subsidiabel moeten worden geacht.
Museaal opgestelde glas-in-loodramen13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ook de kosten voor herstel van de museaal op te stellen glas-in-loodramen subsidiabel moeten worden geacht. Deze glas-in-loodramen blijven binnen de context van het monument en maken daar dus deel van uit. Ze kunnen ‘aard en nagelvast’ verbonden worden met het monument, zodat geen sprake is van verwijdering of het buiten de context van het monument verplaatst worden. Deze glas-in-loodramen zouden als vaste interieuronderdelen kunnen worden aangemerkt. Daarom is sprake van behoud van de monumentale waarde. De werkzaamheden zijn ook technisch noodzakelijk, omdat het alternatief is dat de monumentale glas-in-loodramen uit het monument verwijderd worden. Door deze museaal op te stellen blijven ze op de meest eenvoudige wijze behouden binnen het monument. Daarbij wijst eiseres erop dat volgens hoofdstuk 1.1, aanhef en onder a, sub 4 van de Leidraad juist ook kosten die zijn gericht op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden subsidiabel zijn, in het bijzonder historische materialen en constructies. Hieraan wordt volgens eiseres voldaan doordat de glas-in-loodramen behouden blijven binnen de context van het monument in plaats van de monumentale waarde dan wel onderdelen als roerende goederen naar elders af te voeren. Eiseres wijst ook op het Charter van Venetië, de artikelen 2, 3, 5 en 7, waaruit voortvloeit dat een rijksmonument in een groter geheel moet worden beschouwd, als kunstwerk. Dit geldt ook in relatie tot zijn omgeving en als bron. Een maximaal behoud van het monument is geborgd indien zoveel mogelijk oorspronkelijk (bron)materiaal te behouden, daartoe moeten ook de glas-in-loodramen worden gerekend.
14. In hoofdstuk 1.3 van de Leidraad is onder 34 opgenomen dat wat betreft beglazing onder meer subsidiabel zijn: de instandhouding van glas-in-lood ramen, al dan niet gebrandschilderd, (…) en het, indien dat om materiaaltechnische of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de beglazing, mits dit geschiedt op een bijpassende wijze c.q. met een in stijl passende glassoort.
15.
De rechtbank stelt voorop dat aan verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij het nemen van een besluit op een subsidieaanvraag welke is ingediend in het kader van de Ssr 2019-2020 en daarmee bij het invullen van de begrippen uit deze subsidieregeling. Het gevolg hiervan is dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot de invulling van het begrip ‘instandhouding van glas-in-loodramen’ zoals die in het bestreden besluit is gehanteerd, heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid de Leidraad zo kunnen uitleggen dat bij plaatsing van herstelde glas-in-loodramen op de niet-originele plek, zowel door deze museaal op te stellen of ergens anders terug te plaatsen, geen sprake is van restauratie in de zin van de Ssr 2019-2020. Bij het museaal opstellen van de glas-in-loodramen is geen sprake van instandhouding van het monument, nu hiermee de kerk en de pastorie niet in originele staat worden hersteld. De rechtbank is het met eiseres eens dat het vanuit de culturele historische waarde van de kerk en de pastorie de voorkeur heeft de glas-in-loodramen te herstellen en ergens anders binnen het monument op te stellen dan deze in zijn geheel te verwijderen. Dit maakt echter niet dat verweerder in het kader van de Ssr 2019-2020 subsidieverstrekking mag beperken tot die kosten die voor het herstel van het monument nodig zijn. De door eiseres aangehaald artikelen uit het Charter van Venetië maken dit niet anders.
Voorzetramen16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat werkzaamheden aan voorzetramen gelet op hoofdstuk 1.3 onder 34 van de Leidraad ook als subsidiabel moeten worden aangemerkt. Het gaat volgens eiseres niet aan om deze niet subsidiabel te stellen onder de enkele vermelding dat het werkzaamheden aan niet-monumentale onderdelen betreffen. De regeling houdt uitdrukkelijk rekening met het aanbrengen van voorzetbeglazing ter voorkoming van teloorgang of vandalisme. Hieruit volgt dat werkzaamheden ter vervanging of verwijdering van voorzetbeglazing om werkzaamheden aan originele glas-in-loodramen te kunnen uitvoeren, eveneens subsidiabel geacht moeten worden.
17. In hoofdstuk 1.3 van de Leidraad is onder 34 opgenomen dat wat betreft voorzetbeglazing subsidiabel is het aanbrengen van tegen teloorgang en vandalisme beschermende voorzetbeglazing bij bijzonder ontworpen glas-in-loodramen, waaronder gebrandschilderd glas, mits naar het oordeel van de minister noodzakelijk. De rechtbank overweegt met verweerder dat in dit geval niet is gebleken van kosten voor het aanbrengen van voorzetbeglazing bij bijzonder ontworpen glad-in-loodramen. Gesteld noch gebleken is namelijk dat bij het monument sprake is van bijzonder ontworpen glas-in-loodramen, zoals in de Leidraad is opgenomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Overig, te behouden, glas-in-loodramen18. Eiseres voert aan dat in totaal 21 en niet slechts 2 glas-in-loodramen hersteld en behouden zullen worden in de kerk. Zij verwijst naar de gronden in bezwaar en de daarbij gevoegde rapportage van De Bonth van Hulten.
19. De rechtbank overweegt dat, wat van de subsidiabiliteit van de door eiseres genoemde 21 ramen ook zij, deze grond niet kan leiden tot het resultaat dat eiseres beoogt. Eiseres gaat er zoals op de zitting is besproken van uit dat hiermee een subsidiabel bedrag is gemoeid van maximaal € 154.000,-. Ook als wordt uitgegaan van dit bedrag wordt, nu de overige gronden niet leiden tot bijstelling van het subsidiabele bedrag, het drempelbedrag van € 2,5 miljoen niet gehaald. De beroepsgrond behoeft geen verdere bespreking.
Conclusie
20.
De rechtbank concludeert dat verweerder de subsidieaanvraag van eiseres in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, omdat de subsidiabele kosten het drempelbedrag van
€ 2,5 miljoen niet overschrijden.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, voorzitter, en mr. T.L. Fernig - Rocour en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. N. Melehi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage bij de uitspraak in AMS 20/5111 inzake [eiseres]

Artikel 1 van de Ssr 2019-2020In deze regeling wordt verstaan onder: (…)restauratiekosten: kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen en andere kosten die in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten, opgenomen als bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten, als subsidiabel zijn aangemerkt (…).

Artikel 3 van de Ssr 2019-2020

1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor de kalenderjaren 2019, 2020 en 2021 een totaalbedrag van € 60 miljoen beschikbaar.
2. De minister beslist na afloop van een aanvraagperiode als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, op de aanvragen in volgorde van de totale restauratiekosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, waarbij een aanvraag met lagere totale restauratiekosten voorrang krijgt.
Artikel 4 van de Ssr 2019-2020
1. De minister kan aan een eigenaar van een rijksmonument subsidie verstrekken ten behoeve van de restauratie van dat rijksmonument.
2. Subsidiabel zijn:
a. de restauratiekosten; en
b. de kosten van een verduurzamingsadvies.
3. In afwijking van de artikelen 3.2, tweede lid, en 4.3, eerste lid, van de Kaderregeling zijn ook de restauratiekosten subsidiabel ten aanzien van de voorbereiding van de aanvraag, bestaande uit aanbestedingskosten, leges, en kosten voor inspectie, onderzoek, planvorming of rapporten.
4. Een aanvraag wordt afgewezen indien van de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd, minder dan € 2,5 miljoen als subsidiabel wordt aangemerkt.
5. Over het deel van de subsidiabele kosten dat door de eigenaar zou kunnen worden gefinancierd met een lening
als bedoeld in artikel 7.8 van de Erfgoedwet, wordt geen subsidie verstrekt.
6. Tenzij sprake is van een samenstel van rijksmonumenten, kan per aanvraag slechts voor één rijksmonument subsidie worden aangevraagd.
Artikel 8 van de Ssr 2019-20201. Eigenaren kunnen van 1 juli 2019 tot en met 16 september 2019 subsidie aanvragen.
2. Indien na de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, van het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, ten minste € 10 miljoen resteert, kunnen eigenaren eveneens van 15 augustus 2020 tot en met 16 september 2020 subsidie aanvragen.
3. Een subsidieaanvraag wordt gedaan met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat daartoe door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op www.cultureelerfgoed.nl beschikbaar is gesteld.
4. Aanvragen die buiten een aanvraagperiode worden ingediend, worden afgewezen.
Hoofdstuk 1.1. van de Leidraad
Subsidiabel zijn de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van rijksmonumenten voor zo ver dat is bepaald in deze bijlage, met dien verstande dat:
a. kosten uitsluitend subsidiabel zijn voor zover de werkzaamheden:
1º.strekken tot instandhouding van het rijksmonument en zijn monumentale waarden;
2º.sober en doelmatig zijn;
3º.technisch noodzakelijk zijn; en
4º.zijn gericht op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden, in het bijzonder historische materialen en constructies;
b. kosten voor werkzaamheden gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade subsidiabel zijn;
c. kosten voor werkzaamheden gericht op vervanging van materialen die hun functie niet meer kunnen vervullen subsidiabel zijn;
d. kosten voor werkzaamheden gericht op reconstructie niet subsidiabel zijn, tenzij deze in uitzonderlijke gevallen naar het oordeel van de minister ter versterking van de monumentale waarden gewenst zijn;
e. kosten voor werkzaamheden die voortvloeien uit veranderd gebruik, alsmede kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op comfortverbetering of verfraaiing niet subsidiabel zijn; en
f. kosten voor werkzaamheden voor zover die reeds aangevangen of voltooid zijn voor de subsidieverlening niet subsidiabel zijn.’
Hoofdstuk 1.2. van de Leidraad(…) Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen niet voor subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten niet subsidiabel zijn. Deze niet-subsidiabele kostenposten zijn telkens bedoeld ter verduidelijking en als afbakening om aan te geven waar de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel ligt, maar zijn niet limitatief. Indien is aangegeven dat kosten niet-subsidiabel zijn in het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim), kunnen deze kosten wel subsidiabel zijn op grond van een andere subsidieregeling. Met name bij groene monumenten is deze beperking toegevoegd, om budgettaire redenen. In deze gevallen kunnen de werkzaamheden op zich dus wel belangrijk zijn voor de instandhouding van monumentale waarden.
Waar in de Leidraad wordt gesproken over ‘instandhouding’, wordt gelet op artikel 7.3 van de Erfgoedwet zowel op normaal onderhoud als op restauratie gedoeld. De Sim richt zich op onderhoud en klein herstel waarmee verval van rijksmonumenten kan worden voorkomen. Door het op sober onderhoud afgestemde maximumbedrag aan subsidiabele kosten zal subsidiëring van (deel)restauraties of grote ingrepen in de praktijk niet mogelijk zijn. (…)
Vanwege de brede opzet van de Leidraad kan deze ook van (overeenkomstige) toepassing worden verklaard in andere subsidieregelingen van het Rijk.
De werkzaamheden moeten strekken tot instandhouding van het rijksmonument of het zelfstandig onderdeel daarvan, ze moeten sober, doelmatig en technisch noodzakelijk zijn en gericht op maximaal behoud van monumentale waarden. Sober en doelmatig houdt in dit verband in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal behoud van monumentale waarden, dat ze op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en vervolgschade worden voorkomen. Behoud gaat hierbij vóór herstel, herstel vóór vervanging en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren van monumenten is in beginsel niet subsidiabel.

Voetnoten

1.Eisers verwijst naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College) van 19 mei 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BQ5775.
2.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2258.
4.Dit blijkt uit artikel 3, tweede lid, van de Ssr 2019-2020.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2081) of van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:740).
6.Artikel 1 van de Ssr 2019-2020.
7.Artikel 4 van de Sim.
8.Artikel 2 van de Sim.
9.Hoofdstuk 1.1 van de Leidraad.
10.Dit volgt uit artikel 4:2 van de Awb.