“(…)
Nadat u uw activiteit(en) heeft afgerond, voor 1 januari 2016, vraagt u uiterlijk binnen dertien (13) weken de definitieve vaststelling van uw subsidie aan. (…)
Stuur bij uw aanvraag voor subsidievaststelling de volgende bijlagen mee:
(…)
● Facturen en betaalbewijzen
● Een accountsverklaring. (…)
De financiële verantwoording die u bij de aanvraag van subsidievaststelling aanlevert, moet voor wat betreft de indeling aansluiten bij het overzicht van subsidiabele kosten (…).
(…)”
Verweerder heeft zich met betrekking tot de ‘Kosten inzet bestuur en leden vissersverenigingen [naam 1] en [naam 4] ’ op het standpunt gesteld dat appellante in het bezwaarschrift een bedrag van € 32.217,85 aan extra subsidiabele kosten heeft opgevoerd. Gelet op de omvang van deze aanvulling is volgens verweerder geen sprake meer van het herstellen van een fout of een omissie aan de zijde van appellante waarvoor
artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een grondslag biedt. Bovendien had appellante deze kosten redelijkerwijs al in het verzoek om vaststelling van de subsidie kunnen meenemen. Verder meent verweerder dat het na de subsidievaststelling niet meer mogelijk is om de juistheid van deze kosten te verifiëren.
Met betrekking tot de door appellante opgevoerde accountantskosten van € 3.250,- stelt verweerder zich onder verwijzing naar artikel 4:33g, onder b, van de Regeling op het standpunt dat accountantskosten tot een bedrag van € 2.500,- inclusief BTW voor subsidie in aanmerking komen.
Verweerder stelt ten aanzien van de ‘Kosten demontage blauwunit’ dat het verzoek van appellante om deze kosten subsidiabel stellen al eerder, bij onherroepelijk besluit, is afgewezen, zodat deze kosten in het kader van de subsidievaststelling niet meer aan de orde kunnen worden gesteld. Subsidiair merkt verweerder onder verwijzing naar
artikel 1:15, eerste lid, onder b, van de Regeling op dat de demontagekosten niet rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft, zijn toe te rekenen en daarom niet voor subsidie in aanmerking komen.
Met betrekking tot de ‘Dubbeltelling kosten [naam 5] ’ meent verweerder dat sprake is van een dubbeltelling waardoor ten onrechte voor een bedrag van € 8.145,30 subsidie is toegekend. Verweerder stelt daarom het terug te vorderen bedrag, onder verwijzing naar de bijlage bij het besluit, op € 35.943,-. Verweerder zet daarbij uiteen dat het verbod van reformatio in peius hieraan niet in de weg staat, omdat dit verbod niet geldt als het bestuursorgaan ook een zelfstandige bevoegdheid heeft om (inhoudelijk) hetzelfde besluit te nemen. Hiervan is volgens verweerder sprake, nu hij op grond van de Awb en Europese regelgeving bevoegd is om fouten in een subsidievaststellingbesluit te herstellen.
Ten aanzien van de “Kosten [naam 6] Reclame & Internet’ stelt verweerder dat een gedeelte van de facturen onder de volgnummers 24 en 26 ziet op promotiemateriaal met daarop een geografische aanduiding. Op grond van artikel 40, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (Verordening 1198/2006) is een geografische aanduiding op promotiemateriaal niet toegestaan, zodat de kosten terecht niet subsidiabel zijn gesteld. Het feit dat
[naam 6] Reclame & Internet vervolgens kosteloos het promotiemateriaal heeft aangepast, leidt niet tot een andere conclusie. Daarnaast meent verweerder dat voor de verleende korting geen subsidie kan worden verleend, omdat geen sprake is van gemaakte en betaalde kosten als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van Verordening 1198/2006.
Volgens verweerder leidt een belangenafweging er niet toe dat van terugvordering moet worden afgezien.
Tot slot wijst verweerder het verzoek om een proceskostenvergoeding af, omdat de gemachtigde van appellante niet kan worden aangemerkt als een professionele rechtshulpverlener.