ECLI:NL:RBAMS:2022:1683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/265
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van een tweede FML in WIA-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 15 maart 2022, is de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer in geschil. De werknemer, die als billing officer werkte, had zich op 27 november 2012 ziekgemeld en ontving vanaf 25 november 2014 een WIA-uitkering. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) had in een eerder besluit de arbeidsongeschiktheid van de werknemer verlaagd naar 79,13%. Echter, na bezwaar van de werkgever en werknemer, werd in een bestreden besluit de arbeidsongeschiktheid weer op 100% vastgesteld, maar zonder de duurzaamheid te erkennen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is en dat er een tweede FML (Functie Mogelijkhedenlijst) had moeten worden opgesteld. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende inzicht heeft gegeven in de herstelmogelijkheden van de werknemer en dat de rapporten onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart de beroepen gegrond, waarbij verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen zes weken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/265 en 21/326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaken tussen

Hogan Lovells International LLP te Amsterdam

(gemachtigde: mr. K. Gomes)
en

[eiser] , te Amsterdam

(gemachtigde: mr. L. van de Vrugt)
(samen: eisers)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna eisers (of werkgever/werknemer) en verweerder genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 23 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat de WIA-uitkering [1] van werknemer is gewijzigd en dat haar arbeidsongeschiktheid is verlaagd naar 79,13%.
Met een besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 100%.
Eisers hebben afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank zal de zaken gevoegd behandelen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Werknemer was ook in persoon aanwezig, samen met haar zoon [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Medische gegevens
1. Werknemer heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan haar werkgever. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op 25 maart 2021 en
22 april 2021 besloten dat kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische stukken verder niet inhoudelijk weergeven en de medische klachten van werknemer alleen in algemene zin benoemen.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Werknemer werkte als billing officer voor 40 uur per week. Zij heeft zich op
27 november 2012 ziekgemeld. Met ingang van 25 november 2014 is aan haar een WIA-uitkering toegekend naar mate van volledige arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft werkgever verweerder verzocht om werknemer opnieuw te beoordelen. Met het primaire besluit heeft verweerder werknemer meer arbeidsgeschikt geacht dan voorheen en haar arbeidsongeschiktheidspercentage verlaagd naar 79,13%. Werkgever en werknemer hebben hiertegen afzonderlijk bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder werknemer volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht met ingang van 18 april 2020. Hieraan is het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 november 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen redenen gezien om af te wijken van het primaire oordeel en daarom wordt de Functie Mogelijkhedenlijst (FML) van
17 februari 2020 gehanteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft werknemer arbeidsongeschikt geacht op arbeidskundige gronden voor 80-100%, omdat niet voldoende geschikte functies geselecteerd kunnen worden.
Standpunt eisers
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat niet alleen sprake is van volledige, maar ook duurzame arbeidsongeschiktheid en dat werknemer daarom recht heeft op een IVA-uitkering [2] .
Beoordeling door de rechtbank
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de werknemer volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat werknemer op 18 april 2020 (datum in geding) wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Als sprake is van volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid, zou werknemer recht hebben op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering [3] .
6. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7. Volgens vaste rechtspraak [4] dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
8. Verweerder hanteert een beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), bedoeld als interne instructie voor verzekeringsartsen bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering niet of nauwelijks is te verwachten.
Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
9. De werkgever betoogt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer niet duurzaam is. De werkgever wijst er met name op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport niet ingaat op de herstelmogelijkheden van de werknemer na het eerste jaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet verder gemotiveerd binnen welke termijn de werknemer zal herstellen door de voorgestelde behandeling. De enkele constatering dat van een in te zetten behandeling resultaat mag worden verwacht, is onvoldoende en geeft geen blijk van een individuele benadering van werknemer. Bovendien spelen de klachten van werknemer al jaren en dus zal door de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten worden gemotiveerd hoe een mogelijk concreet te verwachten resultaat van een bepaalde behandeling zich verhoudt tot de in dat geval nog altijd bestaande beperkingen. Volgens werkgever is sprake van een medische eindsituatie en is werknemer uitbehandeld.
10. De rechtbank volgt werkgever in zijn standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar aanvullend rapport van 19 mei 2021 enkel gesteld dat behandeling van werknemer haar medische situatie zal verbeteren, maar heeft daarbij niet gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt welk mogelijk resultaat de behandeling voor werknemer kan hebben. Met de enkele constatering dat van een in te zetten behandeling resultaat mag worden verwacht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderbouwd hoe en waarom verbeteringen zijn te verwachten van de voorgestelde behandeltrajecten. Ook is geen sprake van een op de individuele situatie van werknemer toegespitste benadering. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze zaak niet beoordeeld in hoeverre verbetering van de belastbaarheid na het eerste jaar wordt verwacht. De rechtbank oordeelt daarom dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd zijn.
Opstellen van tweede FML door verzekeringsarts bezwaar en beroep
11. Werknemer voert aan dat er twee FML’s opgesteld hadden moeten worden, één met tijdelijke en duurzame beperkingen en één met alleen de duurzame beperkingen. Als er met alleen de duurzame beperkingen geen functies geduid kunnen worden, moet een IVA-uitkering worden toegekend.
12. De Raad heeft overwogen dat in een (bijzonder) geval, waarin de verzekeringsgeneeskundige beoordeling uitwijst dat sprake is van zeer aanzienlijke en blijvende arbeidsbeperkingen, verweerder ter onderbouwing van het standpunt dat geen recht bestaat op een IVA-uitkering omdat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid niet zal kunnen volstaan met de enkele inschatting door de verzekeringsarts dat de belastbaarheid op een slechts beperkt (deel)terrein of in een slechts beperkte mate nog zal kunnen verbeteren. In een dergelijk geval zal aan de hand van een toereikend arbeidskundig onderzoek aannemelijk moeten worden gemaakt dat aan die beperkte verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de mogelijkheden die de betrokkene heeft om weer aan het arbeidsleven deel te nemen en voor het door hem daaraan te ontlenen verdienvermogen. [5]
13. De rechtbank vindt dat sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in deze uitspraak van de Raad. Bij de werknemer is namelijk sprake van substantiële, aanzienlijke en blijvende arbeidsbeperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had daarom een afzonderlijk arbeidskundig onderzoek moeten uitvoeren naar de arbeidsmogelijkheden en het daaraan te ontlenen verdienvermogen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een tweede FML had moeten opstellen.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder ten onrechte geen tweede FML heeft opgesteld. De beroepen zijn daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
15. Eisers hebben recht op vergoeding van het door hun betaalde griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten. De te vergoeden proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- voor zowel werkgever als werknemer (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigd het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan werknemer en € 360,- aan werkgever te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1518,- voor beiden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
2.Uitkering op grond van de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA).
3.Uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 17 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:353.
5.Zie de uitspraak van 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2519.