In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 559.000,-. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, waarna de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaarde in een uitspraak op bezwaar van 22 februari 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie niet correct had toegepast. Eiser stelde dat de waarde verlaagd moest worden met een specifiek bedrag of dat de waarde vastgesteld moest worden op € 531.000,-. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de toegepaste erfpachtcorrectie volgens de 'oude' methode correct was.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de 2%-correctie en de indexatie van de WOZ-waarde beoordeeld, maar heeft geoordeeld dat deze niet slaagden. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met beginselen van behoorlijk bestuur en dat het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.