3.2.De rechtbank overweegt dat waar sprake was van VvE-reserves, hiervoor door de heffingsambtenaar is gecorrigeerd. Verder overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar met het verstrekken van het taxatieverslag heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 40, tweede lid, Wet WOZ; deze bepaling verplicht de heffingsambtenaar namelijk niet tot het verstrekken van aanvullende gegevens omtrent de vastgestelde WOZ-waarde. Ter motivering verwijst de rechtbank verder naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2022.Voor zover eiser ter zitting nog heeft verwezen naar de uitspraak van het hof Amsterdam van 27 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:369, overweegt de rechtbank dat het in die zaak om het vaststellen van de overdrachtsbelasting gaat. Dit betekent dat sprake is van andere wetgeving. Het beroep op deze uitspraak slaagt daarom ook niet. 4. Woning 1 is een historische benedenwoning.
5. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde eerst vastgesteld op € 544.000,-, maar de waarde gedurende de beroepsprocedure bij de rechtbank verlaagd tot € 502.000,-. Het beroep is daarom gegrond.
6. De vraag die nu voorligt is of de heffingsambtenaar de nieuwe WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. Hiervoor heeft hij in beroep verwezen naar verkooptransacties van drie vergelijkbare woningen binnen een jaar voor of na de waardepeildatum 1 januari 2019.
7. Eiser vindt ook de in beroep vastgestelde WOZ-waarde te hoog en vindt dat de waarde van woning 1 primair moet worden verlaagd met een nader te noemen bedrag door toepassing van een juiste erfpachtcorrectie. Subsidiair vindt eiser dat de waarde vastgesteld moet worden op € 431.000,-. Meer subsidiair heeft eiser aangevoerd dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning naar beneden had moeten afronden op duizendtallen.
8. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen woning 1 en de vergelijkingsobjecten. Volgens eiser is de woning niet gerenoveerd, waardoor de woning gedateerd is. Zo is de wc onderdeel van de douche. De woning is van mindere kwaliteit, onderhoud, luxe en de doelmatigheid en uitstraling zijn minder dan van de vergelijkingsobjecten. Er is hierdoor sprake van een andere kopersmarkt. Ter zitting heeft eiser de grond dat de oppervlakte van woning 1 niet juist berekend zou zijn ingetrokken.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake zou moeten zijn van een verdere verlaging van de waarde. De heffingsambtenaar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de in de beroepsprocedure gewijzigde waarde van woning 1 van € 502.000,- niet te hoog is. Eiser heeft de genoemde waardedrukkende factoren namelijk niet nader onderbouwd.
10. Voor zover meer subsidiair is aangevoerd dat de heffingsambtenaar de waarde van woning 1 naar beneden had moeten afronden op duizendtallen, overweegt de rechtbank dat deze beroepsgrond niet slaagt. De Wet WOZ schrijft die afronding niet voor.
11. Partijen hebben ingestemd met de behandeling van woning 2 en woning 3 onder één zaaknummer.
12. Woning 2 is een historische bovenwoning.
13. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde eerst vastgesteld op € 292.000,-, maar de waarde gedurende de beroepsprocedure bij de rechtbank verlaagd tot € 277.000,-. Het beroep is daarom gegrond.
14. De vraag die nu voorligt is of de heffingsambtenaar de nieuwe WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. Hiervoor heeft hij in beroep verwezen naar verkooptransacties van drie vergelijkbare woningen binnen een jaar voor of na de waardepeildatum 1 januari 2019.
15. Eiser heeft ter zitting aangegeven zich te kunnen vinden in de verlaagde WOZ-waarde. De vastgestelde waarde van woning 2 is hiermee niet langer tussen partijen in geschil.
16. Woning 3 is een historische bovenwoning.
17. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde eerst vastgesteld op € 523.000,-, maar de waarde gedurende de beroepsprocedure bij de rechtbank verlaagd tot € 482.000,-. Het beroep is daarom gegrond.
18. De vraag die nu voorligt is of de heffingsambtenaar de nieuwe WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. Hiervoor heeft hij in beroep verwezen naar verkooptransacties van drie vergelijkbare woningen binnen een jaar voor of na de waardepeildatum 1 januari 2019.
19. Eiser vindt ook de in beroep vastgestelde WOZ-waarde te hoog en vindt dat de waarde van woning 3 primair moet worden verlaagd met een nader te noemen bedrag door toepassing van een juiste erfpachtcorrectie. Subsidiair vindt eiser dat de waarde vastgesteld moet worden op € 413.000,-
20. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake zou moeten zijn van een verdere verlaging van de waarde. De heffingsambtenaar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de in de beroepsprocedure gewijzigde waarde van woning 3 van € 482.000,- niet te hoog is. Eiser heeft niet toegelicht waarom de waarde nog lager zou liggen.
21. De beroepen in de zaken AMS 21/1200 en 21/1201 zijn gegrond, omdat de heffingsambtenaar de in de bestreden uitspraken vastgestelde WOZ-waarde niet handhaaft. De rechtbank zal de bestreden uitspraken vernietigen en zelf in de zaak voorzien door de WOZ-waarde van woning 1 voor het belastingjaar 2020 vast te stellen op € 502.000,-, de WOZ-waarde van woning 2 voor het belastingjaar 2020 vast te stellen op € 277.000,- en de WOZ-waarde van woning 3 voor het belastingjaar 2020 vast te stellen op € 482.000,-. De aanslagen onroerende zaakbelasting dienen overeenkomstig deze waarden te worden verminderd.
22. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt in de beide zaken.