Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
hoofdzaakvan
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 7],
[eiser 8],
[eiser 9],
[eiser 11],
[eiser 12],
[eiser 13],
[eiser 14],
[eiser 15],
[eiser 16],
[eiser 17],
[eiser 18],
[eiser 20],
21.[eiser 21] ,
[eiser 22],
[eiser 23],
[eiser 24],
[eiser 26],
[eiser 29],
[eiser 30],
[eiser 31],
[eiser 32],
[eiser 33],
[eiser 34],
[eiser 35],
[eiser 36],
[eiser 38],
[eiser 39],
[eiser 40],
[eiser 41],
[eiser 42],
[eiser 43],
[eiser 44],
[eiser 45],
[eiser 46],
[eiser 47],
[eiser 48],
[eiser 49],
[eiser 50],
[eiser 51],
[eiser 52],
[eiser 53],
[eiser 54] ,
[eiser 55],
[eiser 56],
[eiser 57],
[eiser 58],
[eiser 59],
[eiser 60],
[eiser 61],
[eiser 63],
[eiser 64],
[eiser 65],
[eiser 66],
[eiser 67],
gevoegde zaakvan
[gevoegde partij 1],
[gevoegde partij 2],
[gevoegde partij 3],
[gevoegde partij 4],
1.De procedure
- dagvaarding (69 eisers) met producties 1 t/m 95 van 20 juni 2019
- rolbeslissing van 21 augustus 2019 (zie 1.4, samengevat: geen splitsing en een generieke insteek)
- vonnissen in incident van 2 oktober 2019, 6 november 2019, 8 januari 2020 en 15 april 2020 waarbij voeging van de Gevoegde Partijen is toegestaan
- conclusie toelichting vordering tot voeging van Gevoegde Partijen van 29 april 2020
- akte van eisers van 29 april 2020 met producties 96 t/m 113
- conclusie van antwoord van de Bank met producties 2 t/m 7 van 19 augustus 2020
- tussenvonnis van 9 december 2020 waarbij een datum voor een mondelinge behandeling door een meervoudige kamer op 20 mei 2021 is bepaald
- vonnis in incident van 28 april 2021 waarbij de vordering tot voeging van twaalf personen is afgewezen
- proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 mei 2021 en de daarin genoemde processtukken, waarbij de zaak is aangehouden tot 23 juni 2021 hangende schikkingsberaad tussen de Bank en Eisers/Gevoegde Partijen op individuele basis
- rolberichten van 23 en 30 juni 2021 met eenstemmig verzoek van partijen om de zaak naar de parkeerrol te verwijzen ten behoeve van (voortzetting van) schikkingsberaad, waarna de zaak op 30 juni 2021 is verwezen naar de parkeerrol
- rolbericht van Eisers/Gevoegde Partijen van 28 juli 2021 met het verzoek de zaak terug te verwijzen naar de continuatierol en vonnis te wijzen omdat partijen geen schikking hebben bereikt
- rolbericht van Eisers/Gevoegde Partijen van 4 augustus 2021 met (onder meer) de mededeling dat (resterende) Eisers/Gevoegde Partijen wensen verder te procederen
- rolbericht van de Bank van 4 augustus 2021 met (onder meer) het verzoek vonnis te wijzen
- rolberichten van Eisers inzake doorhaling ten aanzien van eiser nr. 69 (9 oktober 2019), eiser nr. 25 (3 februari 2021), eiser nr. 6 (4 augustus 2021), eiser nr. 28 ((27 oktober 2021), eiser nr. 68 (8 december 2021), eisers nrs. 19 en 37 (6 januari 2022), eiser nr. 10 (14 januari 2022) en eisers nrs. 27 en 62 (18 januari 2022), welke doorhalingen na akkoord van de Bank zijn gerealiseerd.
2.De feiten
ofa) door een hiervoor speciaal door de betreffende vliegschool opgericht garantiefonds met een zelfstandige juridische entiteit (hierna: garantiefonds)
3.Het geschil
- i) het overgekrediteerde gedeelte van de lening,
- ii) de lening inzake de livingkosten wat betreft het deel waarmee rente over de hoofdsom is voldaan (rente op rente) en
- iii) additionele leningen voor het betalen van rente.
4.De beoordeling
De Gevoegde Partijen
Schending informatieplicht?
de gewoonlijk verstrekte informatie). Eisers komen in de kern met het argument dat die informatie niet steeds en volledig aan ieder van hen is verstrekt. Zij doen dit aan de hand van enkele individuele voorbeelden van eisers van wie wordt gesteld dat zij bepaalde informatie niet hebben gekregen. Die voorbeelden betreffen (lang) niet alle Eisers.
monitoringook kenbaar maakte tijdens de precontractuele voorlichting aan Eisers.
het arrest, vgl. de analyse daarvan door Niessen/Van de Wetering,
De ‘bijzondere’ bancaire zorgplicht bij overkreditering, NTHR 2017-5). De maatschappelijke functie van een bank brengt een bijzondere zorgplicht mee jegens haar cliënten, waarvan de reikwijdte afhangt van de omstandigheden van het geval. De zorgplicht brengt sinds in elk geval 2000 al met zich dat een bank voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst tot hypothecaire kredietverlening met een consument, inlichtingen dient in te winnen over diens inkomens- en vermogenspositie teneinde overkreditering te voorkomen. Deze zorgplicht brengt verder met zich dat de bank de consument over de resultaten van haar onderzoek dient te informeren op een zodanige wijze dat de consument kan beoordelen of hij de verplichtingen uit de kredietovereenkomst kan (blijven) dragen. Voorts dient de bank de consument voor wie de kredietverstrekking mogelijk niet verantwoord is, daarop te wijzen, en hem voor het daaraan verbonden risico te waarschuwen. Daarbij komt het aan op de destijds geldende inzichten over verantwoorde kredietverstrekking.
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00; vordering onbepaalde waarde)