ECLI:NL:RBAMS:2022:1442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
AMS 22/789
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie als vertrokken naar onbekend adres door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die geregistreerd was op een adres in Amsterdam, werd door de gemeente Amsterdam als 'vertrokken naar onbekend adres' geregistreerd. Dit besluit volgde op een adresonderzoek naar aanleiding van een melding van overbewoning. De verzoeker had zich op 7 augustus 2020 ingeschreven op het adres, maar de gemeente betwijfelde of hij daar daadwerkelijk woonde. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de uitschrijving ongedaan te maken.

Tijdens de zitting op 10 maart 2022, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente een redelijk vermoeden had dat verzoeker niet op het opgegeven adres woonde, gezien de meldingen van overbewoning en het ontbreken van bewijs van verblijf. Verzoeker heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claim dat hij op het adres woont, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze niet voldoende waren om de twijfel van de gemeente weg te nemen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de gemeente terecht had besloten om verzoeker als 'vertrokken naar onbekend adres' te registreren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar van verzoeker naar voorlopig oordeel geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/789

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. K.J.T.M. Hehenkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S. de Ruijter).

Procesverloop

Met het besluit van 25 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om verzoeker per 17 mei 2021 in de Basisregistratie personen (Brp) te registreren als ‘vertrokken naar onbekend adres’.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitschrijving van 17 mei 2021 voorlopig ongedaan te maken tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Het onderzoek op de zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 10 maart 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is verschenen mr. J. Carter.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1.1.
Verzoeker is op enig moment vanuit zijn ouderlijk huis verhuisd naar de woning op het adres [adres] (hierna: het Brp-adres), waar hij een kamer huurt. Verzoeker heeft zich op dit adres in de Brp laten inschrijven met ingang van 7 augustus 2020.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van overbewoning voor de woning op het Brp-adres, gedaan door het samenwerkingsverband Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA), heeft een adresonderzoek plaatsgevonden. Naast het gezin van de hoofdbewoner (in totaal zes personen) stonden op het adres nog vijf andere personen ingeschreven. Op 10 mei 2021 is door toezichthouders aan de deur gesproken met de hoofdbewoner van de woning. De hoofdbewoner gaf de toezichthouders geen toestemming om binnen te komen. Vervolgens is verweerder een onderzoek gestart naar verzoekers adresregistratie.
1.3.
Verweerder heeft verzoeker op 17 mei 2021 meegedeeld dat er twijfel is ontstaan of verzoeker op het juiste Brp-adres is ingeschreven. Indien het geregistreerde adres wel klopt, dan dient verzoeker de volgende informatie binnen twee weken te verstrekken:
- een actueel huurcontract;
- bankafschriften van de afgelopen drie maanden;
- recente bestellingen op het adres;
- recente brieven;
- schriftelijke verklaring van de verhuurder/medebewoners/hoofdbewoner;
- en alles wat aantoont dat verzoeker er verblijft.
1.4.
Op 9 juni 2021 heeft verweerder per e-mail nogmaals aan verzoeker meegedeeld dat er een adresonderzoek is opgestart omdat er een vermoeden is dat het door verzoeker opgegeven adres niet juist is. Daarbij is verzoeker nogmaals in de gelegenheid gesteld aan te toen dat hij wel op het opgegeven adres woont. Verweerder heeft verzoeker op 9 juni 2021 gevraagd om:
- een huurcontract of getekende verklaring verhuurder met kopie ID verhuurder;
- huurbetalingsbewijzen van de afgelopen drie maanden;
- bankafschriften van de afgelopen drie maanden;
- online bestellingen van de afgelopen maanden (niet na datum adresonderzoek).
1.5.
Tussen juni 2021 en februari 2022 heeft er e-mailverkeer plaatsgevonden tussen verzoeker en medewerkers van Adresonderzoek Basisregistratie. Daarbij is verzoeker nogmaals verzocht gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij, zoals hij stelt, wel woont op het Brp-adres. Op 9 december 2021 is verzoeker gevraagd om:
- een huurovereenkomst;
- OV-reisgegevens;
- ontvangen bestellingen op het adres met naam en adresgegevens;
- een loonstrook- en arbeidsovereenkomst met naam en woongegevens.
1.6.
Verzoeker heeft op 23 december 2021 de volgende stukken overgelegd:
- een loonspecificatie;
- een brief van zijn werkgever met betrekking tot het verlengen van zijn arbeidsovereenkomst;
- bankafschriften over de periode van 21 oktober 2021 tot en met 21 december 2021.
1.7.
Wat betreft het huurcontract verwijst verzoeker naar de verhuurder. Verder heeft verzoeker in zijn e-mails aan verweerder onder meer verklaard dat het niet klopt wat de hoofdbewoner op 10 mei 2021 zou hebben verklaard ten aanzien van het aantal nachten dat hij op het adres overnacht. Ook heeft hij toegelicht waarom hij nauwelijks pint in de buurt van het Brp-adres.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft besloten om verzoeker per 17 mei 2021 in de Brp te registreren als ‘vertrokken naar onbekend adres’. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet (meer) woont op het Brp-adres en geen aangifte van verhuizing of vertrek heeft gedaan. Ook is er geen ander adres bekend geworden tijdens het onderzoek.
Gronden verzoeker
3. Verzoeker voert aan dat zowel verweerders onderzoek als de reden voor de uitschrijving uit de Brp onzorgvuldig zijn geweest en onvoldoende zijn gemotiveerd. Verzoeker heeft herhaaldelijk via e-mail medegedeeld dat hij wel degelijk op het Brp-adres woont. Ook heeft hij stukken overgelegd waar dit uit blijkt, aldus verzoeker. Verweerder heeft geen gedegen onderzoek verricht om de verblijf- en adresgegevens van verzoeker te verifiëren. Verder voert verzoeker aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt wat de wettelijke grondslag voor deze registratie/uitschrijving is.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat artikel 2.22 van de Wet Brp de grondslag is voor de registratie van verzoeker in de Brp als ‘vertrokken naar onbekend adres’.
6. Op grond van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Brp draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland, indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland.
7. Indien verweerder een redelijk vermoeden heeft dat een persoon niet (meer) op het adres woont waar hij in de Brp is ingeschreven, ligt het op de weg van betrokkene om die twijfel weg te nemen door noodzakelijke inlichtingen te verstrekken en geschriften over te leggen. [1] Als betrokkene er niet in slaagt aannemelijk te maken dat hij wel op het adres woont waar hij in de Brp op staat ingeschreven en weigert aangifte te doen van een adreswijziging, schrijft verweerder betrokkene ambtshalve uit. [2]
8. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Brp volgt dat niet lichtvaardig tot ambtshalve opschorting van de bijhouding van een persoonslijst mag worden overgegaan, omdat dit voor de ingeschrevene betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat de betrokkene niet meer in Nederland verblijft en bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel zullen stopzetten. Een opschorting van de bijhouding van de persoonslijst kan dan ook niet eerder plaatsvinden dan nadat een gedegen onderzoek geen nieuwe gegevens heeft opgeleverd over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland, noch het verblijf buiten Nederland van betrokkene. [3]
9.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op het door verweerder overgelegde dossier en het verrichte onderzoek, verweerder een redelijk vermoeden kon hebben dat verzoeker niet (meer) op het adres woont waar hij in de Brp staat ingeschreven. Naar aanleiding van een melding van overbewoning voor de woning op het Brp-adres, gedaan door de LAA, heeft een adresonderzoek plaatsgevonden. In totaal stonden elf personen in de Brp ingeschreven op het adres. Op 10 mei 2021 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Verzoeker was niet aanwezig, wel de hoofdbewoner. De hoofdbewoner heeft onder meer verklaard dat verzoeker een eigen kamer heeft en dat hij de huur af en toe per bank en af en toe cash betaalt. Verder heeft de hoofdbewoner verklaard dat hij echt iedere nacht met vier personen op het adres verblijft, maar heeft daarbij niet de naam van verzoeker genoemd. Verzoeker verblijft volgens de hoofdbewoner alleen één nacht in de week op het adres en komt verder alleen op bezoek. De hoofdbewoner wilde de toezichthouders niet binnenlaten omdat hij druk was in zijn garagebox en geen tijd had voor een huisbezoek.
9.2.
Omdat verweerder terecht een redelijk vermoeden had dat verzoeker niet (meer) op het adres woont waar hij in de Brp staat ingeschreven, betekent dit dat het aan verzoeker is om de twijfel van verweerder weg te nemen en met geschriften te onderbouwen dat hij daar wel woont. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker daar niet in is geslaagd. Daartoe is het volgende van belang.
9.3.
Verweerder heeft verzoeker op 17 mei 2021 en 9 juni 2021 meegedeeld dat er twijfel is ontstaan of verzoeker op het juiste Brp-adres staat ingeschreven en dat er een adresonderzoek is gestart. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld binnen twee weken informatie en geschriften te verstrekken waaruit blijkt dat hij wel nog woont op het Brp-adres. Pas op 23 december 2021 heeft verzoeker stukken overgelegd, die bovendien onvolledig waren. Met deze stukken heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk op het Brp-adres woont. Ook de verklaringen van verzoeker in zijn e-mails tussen juni 2021 en februari 2022 met betrekking tot het Brp-adres leiden niet tot de conclusie dat verzoeker op het Brp-adres woont. Zo heeft verzoeker in zijn e-mails verschillend verklaard ten aanzien van het bezorgen van bestellingen en zijn huurcontract. Uiteindelijk is gebleken dat er geen sprake is van een schriftelijk huurcontract. Verder heeft verzoeker niet over alle maanden die hij stelt te wonen op het Brp-adres een bewijs van huurbetaling overgelegd en blijkt uit de door hem overgelegde bankafschriften dat hij aan de hand van zijn pingedrag maar zes keer in een periode van drie maanden geplaatst kan worden in de buurt van [buurt] (waar het Brp-adres is gelegen). Dit terwijl de lockdown en het vele thuiswerken voor verzoeker, volgens zijn eigen verklaring, de aanleiding vormden om niet langer bij zijn ouders te blijven wonen en een kamer te gaan huren.
9.4.
Naar aanleiding van het door verzoeker gemaakte bezwaar tegen het bestreden besluit heeft verweerder nader onderzoek verricht. Verweerder heeft de hoofdbewoner op
17 februari 2022 per e-mail verzocht een nadere toelichting te geven op wat hij heeft verklaard bij het huisbezoek van 10 mei 2021 ten aanzien van het verblijf van verzoeker aldaar. Ook heeft verweerder de hoofdbewoner verzocht het huurcontract en huurbetalingsbewijzen over te leggen. Op 18 februari 2022 heeft de hoofdbewoner per e-mail gereageerd. Hierin ontkent hij dat hij heeft verklaard dat verzoeker af en toe langskomt en dat hij maar één keer in de week blijft slapen. Verder schrijft de hoofdbewoner in deze e-mail dat hij geen huurcontract heeft met verzoeker en dat hij later deze week bewijzen zal sturen van de betalingen. Verder is op verzoek van de bezwaarcommissie nogmaals een huisbezoek afgelegd. Een eerste poging is gedaan op 25 februari 2022. Uit de opgemaakte rapportage van dit bezoek blijkt dat de hoofdbewoner onder zeer verdachte omstandigheden de toezichthouders vroeg op een andere dag terug te komen. Enkele dagen later, op 28 februari 2022, zijn de toezichthouders er wel in geslaagd een huisbezoek af te leggen. Uit de rapportage die is opgesteld naar aanleiding van dit huisbezoek blijkt dat de hoofdbewoner geïrriteerd reageerde op de komst van de toezichthouders en vertelde dat zij andere mensen moesten gaan lastig vallen. De toezichthouders hebben de hoofdbewoner toch overtuigd mee te werken. Hij wilde alleen de slaapkamer van verzoeker laten zien. In de slaapkamer stond een eenpersoonsbed, een klein ledikant en een kledingkast. De hoofdbewoner is gevraagd naar kleding, administratie, schoenen en andere spullen die aantonen dat verzoeker daar verblijft, maar daar wilde de hoofdbewoner niet aan meewerken. Er waren in de kamer geen spullen zichtbaar van verzoeker. Verder verklaarde de hoofdbewoner dat verzoeker niet zeven dagen per week, maar ongeveer vijf dagen per week er is. Hij stelt niet te weten waar verzoeker op de andere dagen verblijft. De hoofdbewoner verklaarde verder dat hij geen huurcontract heeft met verzoeker en dat hij geen uitkering heeft en dus niet snapt waar de toezichthouders moeilijk over doen.
9.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij feitelijk woont op het Brp-adres. Tijdens de twee huisbezoeken heeft de hoofdbewoner verschillend verklaard en zijn geen persoonlijke spullen van verzoeker getoond. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt niet dat hij feitelijk woont op het Brp-adres. De verklaringen van verzoeker in zijn e-mails maken dit niet anders. Uit de door verzoeker in bezwaar (na het huisbezoek van 28 februari 2022) overgelegde foto’s van een eenpersoonsbed met een kleine tafel met daarop een tablet/laptop, een geopende lade met daarin poststukken en een zijwand van een kamer kan evenmin worden opgemaakt dat verzoeker woont op het Brp-adres.
10. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omstandigheid dat in het bestreden besluit niet de grondslag is vermeld voor de registratie van verzoeker in de Brp als ‘vertrokken naar onbekend adres’ niet maakt dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Verweerder heeft op de zitting deze grondslag meegedeeld en voor zover al sprake is van een gebrek kan dit worden hersteld in het besluit op bezwaar.
11. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De voorziengingenrechter ziet dan ook geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2800.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42.