Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft strafbare feiten die zijn gepleegd in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon verlengen en er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.
De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd tijdens de zitting, waar hij verklaarde de Nederlandse nationaliteit te hebben. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten, waaronder diefstallen van voertuigen, en dat de opgeëiste persoon betrokken was bij een Nederlandse dadergroep. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onvoldoende omschrijving van de feiten, maar de rechtbank verwierp dit verweer.
De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er garanties waren dat hij zijn straf in Nederland zou ondergaan. De detentieomstandigheden in België werden ook beoordeeld, en de rechtbank oordeelde dat de garanties van de Belgische autoriteiten voldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet in onmenselijke omstandigheden zou worden vastgehouden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd verwezen naar de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW).