ECLI:NL:RBAMS:2022:1154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
13/752400-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verzetgarantie

Op 24 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Procureur de la République at the Tribunal Judiciaire of Paris. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 december 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname, is gedetineerd in Nederland en heeft de Surinaamse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 10 februari 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig via videoverbinding, bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. de Vries.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB betreft een vonnis van 9 oktober 2020, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 8 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bevestigd dat de opgeëiste persoon na overlevering op de hoogte zal worden gesteld van zijn recht op verzet en hoger beroep.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld. De raadsman heeft aangevoerd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in de detentie-instellingen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwing bieden voor dit standpunt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst, waardoor het risico op schending van zijn rechten volgens het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet aan de orde is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752400-21
RK nummer: 21/6818
Datum uitspraak: 24 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 februari 2021 door de
Procureur de la République at the Tribunal Judiciaire of Paris(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon - aanwezig via een videoverbinding - is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. de Vries, advocaat te Beek.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
33rd Correctional Chamber of the Tribunal Judiciaire of Parisvan 9 oktober 2020 (reference: 18068000733).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaren, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB rubriek 3.4 aangekruist. Hierin is tevens vermeld dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep en over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, te weten tien dagen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verzetgarantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak te schorsen, teneinde de mogelijkheid te krijgen om meer stukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer te verzamelen. De opgeëiste persoon verblijft al langer dan vijf jaren in Nederland, namelijk sinds 2001. Het is echter nog niet gelukt om voldoende stukken met betrekking tot het inkomen van de opgeëiste persoon te verzamelen, waarmee aangetoond zou kunnen worden dat de opgeëiste persoon tevens voldoet aan de eis van rechtmatig verblijf. De raadsman verwacht deze stukken op korte termijn te kunnen verkrijgen.
De raadsman heeft zijn verzoek gegrond op artikel 6a, negende lid, OLW. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 6a OLW is echter slechts van toepassing wanneer er sprake is van een onherroepelijk vonnis. De rechtbank vat het verzoek van de raadsman daarom op als een verzoek ten behoeve van een gelijkstellingsverweer op grond van artikel 6 OLW.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelijkstellingsverweer op dit moment nog onvoldoende is onderbouwd, terwijl de verdediging voldoende tijd heeft gehad om de vereiste stukken te verzamelen. De officier van justitie heeft de rechtbank daarom verzocht het verzoek van de raadsman af te wijzen.
De rechtbank oordeelt als volgt. De verdediging heeft niet concreet gemaakt welke stukken op korte termijn verzameld zouden kunnen worden en welke informatie uit die stukken zou kunnen blijken. De stukken die al zijn overgelegd geven onvoldoende aanleiding om op korte termijn een geslaagd gelijkstellingsverweer te verwachten. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman daarom af.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

7.1
Detentie instellingen regio Parijs
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak dient te worden geschorst zodat er nader onderzoek kan worden verricht naar de detentieomstandigheden in de detentie instellingen waar de opgeëiste persoon, indien de overlevering zou worden toegestaan, waarschijnlijk terecht zal komen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman stukken overgelegd, waaronder een tabel met informatie over de detentie instellingen in Fresnes, Villepinte, Fleury-Mérogis, Nanterre en La Santé en een brief van 7 februari 2022 van een Franse advocaat, mr. A. Feste-Guidon, die stelt dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk in één van deze detentie instellingen geplaatst zal worden. Uit de stukken blijkt onder andere dat er in deze vijf detentie instellingen sprake is van overbevolking. Er dient nader onderzoek plaats te vinden om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek van de raadsman dient te worden afgewezen, omdat de stukken waarnaar de raadsman verwijst grotendeels in het Frans zijn opgesteld, zonder dat daarbij een vertaling is overgelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft overgelegd op basis waarvan een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling kan worden geconstateerd. De officier van justitie heeft de rechtbank dan ook verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 januari 2021 geoordeeld dat er geen sprake meer is van een algemeen gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling ten aanzien van de detentie instelling in Fresnes. [1] Eenzelfde oordeel volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 17 augustus 2017 ten aanzien van de detentie instelling in Villepinte. [2]
De rechtbank heeft de stukken die de raadsman heeft overgelegd meegewogen, hoewel in beginsel een vertaling in het Nederlands of het Engels had moeten worden overgelegd. Niet is gebleken dat de door de raadsman overgelegde stukken objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens bevatten op grond waarvan de rechtbank nu tot een ander oordeel zou moeten komen ten aanzien van de detentie instellingen in Fresnes en Villepinte. In relatie tot de detentie instellingen in Fleury-Mérogis, Nanterre en La Santé bevatten de overgelegde stukken evenmin de hiervoor bedoelde gegevens. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de uitvaardigende justitiële autoriteit om nadere informatie over de detentieomstandigheden in deze gevangenissen te vragen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
7.2
Detentiegarantie Nîmes
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest. [3]
Bij e-mail van 28 januari 2022 van het
Tribunal judiciaire de Parisis de volgende garantie verstrekt:
I can assure you [opgeëiste persoon] will not be incarcerated in the prison of Nimes.
Bij brief van 28 februari 2022 (de rechtbank leest: 28 januari 2022) van het
Cour d’appel de Paris, Parquet du tribunal de judiciaire de Parisis bovenstaande garantie bevestigd:
In response to your request of dated of 27th January 2022, I have the honor to guarantee you that [opgeëiste persoon] will not be incarcerated in the prison in Nîmes.
De rechtbank stelt vast dat, nu uit voornoemde garanties volgt dat de opgeëiste persoon niet in de detentie instelling in Nîmes zal worden geplaatst, de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen en voltooid;
  • de opgeëiste persoon is in Frankrijk vervolgd, respectievelijk veroordeeld;
  • de Nederlandse autoriteiten zijn niet voornemens de vervolging ter hand te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

9.Slotsom

Vastgesteld is dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Nu ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République at the Tribunal Judiciaire of Paris(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 13 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:20, onder 3.
2.Rechtbank Amsterdam 17 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6648, onder 7.
3.Onder andere in: Rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763.