ECLI:NL:RBAMS:2022:1

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
9280646 CV EXPL 21-8707
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigheid van vaststellingsovereenkomst en rechten van werknemer onder bewind

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de bewindvoerder van een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, Paragon Customer Communications Netherlands B.V. De bewindvoerder vorderde onder andere de verklaring voor recht dat een vaststellingsovereenkomst, die op 21 januari 2021 was gesloten tussen [eiser] en Paragon, ongeldig was. Deze overeenkomst hield in dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] per 1 mei 2021 zou eindigen. De bewindvoerder stelde dat [eiser] deze overeenkomst had gesloten zonder de vereiste medewerking van de bewindvoerder, wat in strijd is met de artikelen 1:438 en 1:439 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] op 4 augustus 2014 in dienst trad bij Paragon en dat zijn goederen op 5 november 2019 onder bewind zijn gesteld. De rechter oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst ongeldig was, omdat [eiser] niet zonder de medewerking van de bewindvoerder kon beschikken over zijn rechten uit de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter benadrukte dat de bewindvoerder de belangen van [eiser] vertegenwoordigt en dat de medewerking van de bewindvoerder noodzakelijk was voor de geldigheid van de overeenkomst.

De zaak is verwezen naar de rolzitting van 3 februari 2022 voor verdere behandeling van de loonvordering en andere vorderingen van de bewindvoerder. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindvonnis. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de bewindvoerder in situaties waarin werknemers onder bewind staan en de noodzaak van juridische goedkeuring bij het sluiten van overeenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9280646 CV EXPL 21-8707
vonnis van: 6 januari 2022
fno.: 842

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e
1. [bewindvoerder 1]en

2. [bewindvoerder 2]

tezamen vormende de maatschap Dé Bewindvoerders, gevestigd te Abcoude,
[bewindvoerder 1] handelend in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser] ,
eisers,
nader te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. J.F. Overes,
t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Paragon Customer Communications Netherlands B.V.

gevestigd te Alphen aan den Rijn,
gedaagde,
nader te noemen: Paragon,
gemachtigde: mr. A.L.E.M. Zweipfenning.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 4 juni 2021, met producties, heeft de bewindvoerder een aantal vorderingen ingesteld. Paragon heeft bij conclusie van antwoord, met producties, gereageerd. Daarna is een instructievonnis gewezen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Als bewindvoerder is verschenen [bewindvoerder 1] , vergezeld door [eiser] en de gemachtigde. Namens Paragon zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , met de gemachtigde. Daags voor de zitting heeft de bewindvoerder producties 10 tot en met 13 ingebracht. Paragon heeft verzocht deze producties buiten beschouwing te laten. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen maar wel toegezegd dat Paragon de gelegenheid zal krijgen om nog te reageren op de producties indien deze voor de beslissing relevant zullen blijken te zijn. Paragon heeft immers onvoldoende tijd gehad om deze stukken goed tot zich te kunnen nemen. Partijen zijn vervolgens gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is de datum van het vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser] (hierna aan te duiden als [eiser] ) is op 4 augustus 2014 in dienst getreden bij Paragon en laatstelijk werkzaam geweest in de functie van Medewerker Operations Flex voor 20 uur per week tegen een bruto loon van € 846,45 per maand (exclusief toeslagen en een reiskostenvergoeding van € 125,37).
1.2.
Bij beschikking van 5 november 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de goederen die (zullen) toebehoren aan [eiser] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke/geestelijke toestand. [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] zijn tot bewindvoerder benoemd.
1.3.
[eiser] en Paragon hebben op 21 januari 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] met ingang van 1 mei 2021 met wederzijds goedvinden zal eindigen. Paragon was bekend met het bewind. Bij de vaststellingsovereenkomst is een beëindigingsvergoeding afgesproken die aan [eiser] is betaald.
1.4.
Op 12 april 2021 heeft mr. J. Overes namens [eiser] en de bewindvoerder de vaststellingsovereenkomst ongeldig verklaard, omdat [eiser] deze zonder instemming van de bewindvoerder heeft gesloten. Op 14 april 2021 heeft mr. V. Breedveld namens Paragon bericht dat zij van mening was dat de vaststellingsovereenkomst wel geldig was.
1.5.
[eiser] is ziek uit dienst gegaan. Hij ontvangt uit dien hoofde nog steeds maandelijks 70% van het loon van de verzekeraar van Paragon.

Vordering

2. De bewindvoerder vordert, kort gezegd:
- te verklaren voor recht dat de vaststellingsovereenkomst ongeldig is,
- Paragon te veroordelen tot betaling van het loon over de periode vanaf 1 mei 2021 tot het rechtsgeldige einde van het dienstverband, met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente,
- Paragon te veroordelen om [eiser] toe te laten tot het werk op straffe van een dwangsom,
- Paragon te veroordelen in de proceskosten.
3.
Paragon voert tegen de vorderingen verweer. De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover relevant voor de beslissing, worden besproken.

Beoordeling

3. In geschil is of [eiser] de vaststellingsovereenkomst met Paragon kon sluiten zonder dat hij daarvoor de medewerking van de bewindvoerder had. Volgens de bewindvoerder zou hij, als [eiser] hem om medewerking had gevraagd, die medewerking niet hebben verleend. De vaststellingsovereenkomst is naar de mening van de bewindvoerder nadelig voor [eiser] .
4. De goederen die (zullen) toebehoren aan [eiser] zijn onder bewind gesteld. Artikel 3:1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat goederen alle zaken en alle vermogensrechten zijn. In artikel 3:6 BW staat dat vermogensrechten rechten zijn die overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel. Een arbeidsovereenkomst, in dit geval de arbeidsovereenkomst van [eiser] , is geen goed en valt niet onder het bewind, zoals Paragon terecht aanvoert. Wel zijn de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende rechten van [eiser] aan te merken als goederen die onder bewind staan. Deze rechten, met name bestaande uit aanspraak op loonbetaling, beogen de rechthebbende immers materieel voordeel te verschaffen (vergelijk Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525 over de rechten die voortvloeien uit een huurovereenkomst).
5. Artikel 1:438 lid 2 BW bepaalt dat tijdens het bewind de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen kan beschikken. Dat brengt in dit geval mee dat [eiser] niet zonder medewerking van de bewindvoerder afstand kan doen van zijn rechten die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien. De vraag is of [eiser] dat door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft gedaan. In de vaststellingsovereenkomst hebben Paragon en [eiser] afgesproken dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen. Het feitelijke gevolg daarvan is dat er een einde is gekomen aan de rechten van [eiser] uit de arbeidsovereenkomst. Dit moet worden gekwalificeerd als de vervreemding van goederen die onder het bewind vallen, waarvoor de medewerking van de bewindvoerder nodig is.
6. Uit artikel 1:439 lid 1 BW vloeit voort dat een rechtshandeling ongeldig is indien deze ondanks het bewind werd verricht door de rechthebbende. Dit betekent dat de afspraak in de vaststellingsovereenkomst dat de arbeidsovereenkomst tussen Paragon en [eiser] zou eindigen, ongeldig is omdat de medewerking van de bewindvoerder ontbrak.
7. Paragon voert aan dat de bewindvoerder niet bevoegd is om de ongeldigheid van deze afspraak in te roepen. Daarmee miskent Paragon echter dat de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbende in rechte vertegenwoordigt (artikel 1:441 lid 1 BW). In dit geval heeft de bewindvoerder ook de machtiging van de kantonrechter gekregen om deze procedure aan te vangen.
8. Volgens Paragon dient de bewindvoerder het belang van [eiser] niet door zijn medewerking te weigeren, maar dat heft de ongeldigheid van de afspraak niet op. Artikel 1:438 lid 2 BW voorziet erin dat de kantonrechter (op verzoek of ambtshalve) machtiging kan verlenen aan de rechthebbende om te beschikken over een onder bewind staand goed indien de bewindvoerder medewerking weigert. Paragon en [eiser] hadden dus de volgende weg moeten volgen. Zij hadden aan de bewindvoerder medewerking moeten vragen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De bewindvoerder had deze naar zijn zeggen niet verleend. Paragon en [eiser] hadden zich vervolgens tot de kantonrechter kunnen wenden met het verzoek om machtiging te verlenen voor de beëindiging. Dan had de kantonrechter kunnen toetsen of de bewindvoerder inderdaad, zoals Paragon aanvoert, niet het belang van [eiser] dient door zijn medewerking te weigeren.
9. Paragon heeft er nog op gewezen dat [eiser] vrij is om te werken voor wie hij wil en dat het niet aan de bewindvoerder is om te bepalen waar hij werkt en hoe hij werkt. Een andere opvatting zou neerkomen op dwangarbeid, aldus Paragon. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [eiser] de kantonrechter zo nodig om machtiging kan vragen tot het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst, zodat van dwangarbeid geen sprake is.
10. Al het voorgaande brengt mee dat de door de bewindvoerder gevorderde verklaring voor recht in zoverre toewijsbaar is dat de afspraak in de vaststellingsovereenkomst, dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] met ingang van 1 mei 2021 is geëindigd, ongeldig is. Deze verklaring voor recht zal bij eindvonnis worden uitgesproken.
11. Het is de kantonrechter nog niet duidelijk of dit betekent dat de loonvordering van de bewindvoerder ook kan worden toegewezen en zo ja, tot welk bedrag. Vast staat immers dat [eiser] een beëindigingsvergoeding heeft ontvangen en na 1 mei 2021 maandelijks 70% van zijn loon. Of aan hem daadwerkelijk nog loonbetalingen (hadden) moeten worden gedaan moet dan ook nader worden berekend, met inachtneming van het beroep op verrekening van Paragon.
12. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte over de loonvordering, en de daarmee samenhangende vorderingen tot betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente, uit te laten. Eerst zal de bewindvoerder dat kunnen doen, waarna Paragon zal kunnen reageren. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.
13. Paragon heeft tot nu toe geen reactie gegeven op de vordering tot wedertewerkstelling (met dwangsom). Zij zal dat alsnog kunnen doen, tegelijk met haar reactie op de uitlating van de bewindvoerder over de loonvordering.
14. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindvonnis.

BESLISSING

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 3 februari 2022 te 10:00 uur voor het indienen door de bewindvoerder van een akte, zoals hiervoor onder 10 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.