ECLI:NL:RBAMS:2021:896

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/378
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing AOW-pensioen aanvraag wegens onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De eiser, afkomstig uit Marokko, heeft aangevoerd dat hij in de jaren '60 en '70 in Nederland heeft gewerkt onder de naam [naam 3]. De Svb heeft echter de aanvraag afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de eiser in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij dezelfde persoon is als [naam 3], geboren in 1943. De rechtbank oordeelt dat de overgelegde documenten, waaronder verklaringen en brieven, niet als authentieke stukken kunnen worden aangemerkt die vóór de aankomst van de eiser in Nederland zijn opgesteld. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de eiser recht heeft op AOW-pensioen.

De rechtbank benadrukt dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat hij verzekerd is voor de AOW. De rechtbank sluit niet uit dat de eiser en [naam 3] dezelfde persoon zijn, maar oordeelt dat de eisen voor het toekennen van een AOW-uitkering hoog zijn en dat de eiser niet aan deze eisen heeft voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/378

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Midar (Marokko), eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Met het besluit van 8 januari 2019 (het primaire besluit) heeft de Svb de aanvraag van [eiser] om pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen.
Met het besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een via Skype-verbinding gehouden zitting bij te wonen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook was namens [eiser] aanwezig: [naam 2]

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] heeft bij de Svb een aanvraag om AOW-pensioen ingediend. Volgens [eiser] heeft hij in de jaren 60 en 70 bij meerdere werkgevers in Nederland gewerkt. Volgens [eiser] heeft hij in Nederland gewerkt onder de naam [naam 3] , geboren in 1943.
2. Met het primaire besluit – gehandhaafd in het bestreden besluit – is de aanvraag van [eiser] afgewezen, omdat niet is gebleken dat [eiser] in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Uit de door [eiser] overgelegde stukken kan niet worden afgeleid op basis van welke authentieke stukken is vastgesteld dat [eiser] , geboren in 1952 en de heer [naam 3] , geboren in 1943, één en dezelfde persoon zijn. Er zijn volgens de Svb dan ook geen bewijsstukken voorhanden waaruit blijkt dat [eiser] in Nederland heeft gewoond of gewerkt.

Standpunt [eiser]

3. [eiser] voert – samengevat – aan dat hij meerdere bewijsstukken heeft opgestuurd waaruit blijkt dat [naam 3] , geboren in 1943 en [eiser] , geboren in 1952, één en dezelfde persoon zijn. Zo heeft [eiser] onder andere een zogenaamde
Attestations de Concordancevan 10 augustus 2018 overgelegd waarin wordt verklaard dat hij en [naam 3] dezelfde persoon zijn. Deze verklaring is een officieel document dat in Marokko gebruikt wordt op grond van de Marokkaanse wetten betreffende de burgerlijke stand. [eiser] legt thans een nieuwe
Attestations de Concordancevan 24 juni 2019 over. Ook heeft hij een brief van de Stichting Regionaal Centrum Buitenlanders Zuid-Holland West uit 1979, een brief van de Svb uit 1981 en een beschikking van de politie uit 1979 overgelegd waarin [eiser] naam reeds in verband wordt gebracht met [naam 3] en waaruit volgens hem blijkt dat hij en [naam 3] dezelfde persoon zijn. In de bezwaarfase heeft hij al deze stukken in origineel overhandigd aan de Svb.
Het oordeel van de rechtbank
4. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd voor deze wet degene die in Nederland woont of werkt. Vooropgesteld wordt dat de Svb niet betwist dat de persoon [naam 3] (hierna: [naam 3] ), geboren in 1943, in Nederland heeft gewoond en gewerkt. In geschil is of [eiser] dezelfde persoon is als genoemde [naam 3] , geboren in 1943. Het is aan [eiser] , nu het een aanvraagsituatie betreft, om dat aannemelijk te maken. [1]
5. In een zaak als deze heeft - in het verlengde van de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) over wijziging van een geboortedatum - als maatstaf te gelden dat moet worden uitgegaan van de persoonsgegevens zoals deze bij aankomst in Nederland zijn opgegeven. Slechts wanneer op basis van authentieke stukken, die tot stand zijn gekomen vóór de datum van binnenkomst, andere gegevens worden aangetoond, kunnen die andere gegevens, nadat deze op echtheid zijn getoetst, worden aangehouden als de juistheid daarvan aannemelijker is dan van die welke bij binnenkomst in Nederland zijn opgegeven. [2]
6. De rechtbank stelt vast dat de door [eiser] overgelegde
Attestations de Concordanceszijn opgesteld op 10 augustus 2018 en 24 juni 2019, zodat dit geen authentieke stukken zijn die tot stand zijn gekomen vóór de datum van binnenkomst van [eiser] in Nederland. Ook op basis van de andere overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat het [eiser] is die onder de naam [naam 3] , geboren in 1943, in Nederland heeft gewoond of gewerkt. [eiser] heeft weliswaar meerdere originele loonstroken, overeenkomsten en een paspoort op naam van Ikkine overgelegd, maar nergens in die stukken wordt een link gemaakt met de naam [eiser] , geboren in 1952. Dat het originele stukken betreft, maakt niet dat reeds daarom moet worden aangenomen dat deze tot [eiser] te herleiden zijn. [3] Ook uit de gerectificeerde trouwakte van [eiser] blijkt geen koppeling tussen de persoon [eiser] en [naam 3] . Over de brieven van de politie, de Stichting en de Svb uit 1979 en 1981 oordeelt de rechtbank dat in deze brieven weliswaar de naam [eiser] in verband wordt gebracht met de naam [naam 3] , maar hieruit kan niet worden afgeleid of en zo ja op basis van welke authentieke stukken destijds is vastgesteld dat [eiser] en [naam 3] één en dezelfde persoon zijn.
7. De rechtbank sluit overigens niet uit dat [eiser] en [naam 3] dezelfde persoon zijn. Echter worden er hoge eisen gesteld aan het toekennen van een AOW-uitkering. De jurisprudentie hierover is strikt en [eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank met de overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij en [naam 3] dezelfde persoon zijn en dat hij degene is die verzekerde tijdvakken heeft opgebouwd in Nederland. Voor zover [eiser] zich bij binnenkomst in Nederland destijds niet met zijn officiële naam heeft gepresenteerd, geldt dat de onduidelijkheid die daar nu het gevolg van is – hoe vervelend dit ook voor hem is – voor rekening en risico van [eiser] komt. De Svb heeft in dit verband dus ook terecht aangevoerd dat het thans niet meer is te controleren of het [eiser] is geweest die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw onder de naam [naam 3] in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
Conclusie
8. De Svb heeft de aanvraag van [eiser] terecht afgewezen, omdat hij niet verzekerd is geweest voor de AOW.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1207.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3193.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1901.