ECLI:NL:CRVB:2019:1901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
17/487 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende bewijs van verzekering in Nederland

Op 13 juni 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een AOW-pensioen had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat niet duidelijk was of de appellant in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Svb had na aanvullend onderzoek opnieuw de aanvraag afgewezen. De Raad beoordeelde of de appellant verzekerde tijdvakken voor de AOW had opgebouwd. De appellant stelde dat hij in de jaren 1965 en 1966 in Nederland had gewerkt en had bewijsstukken ingediend, waaronder loonstroken. Echter, het onderzoek van de Svb toonde aan dat de appellant niet bekend was in de bevolkingsregisters en dat de ingediende bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat hij in Nederland had gewerkt. De Raad concludeerde dat de aanvraag voor het AOW-pensioen terecht was afgewezen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.487 AOW, 17/2269 AOW

Datum uitspraak: 13 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 december 2016, 16/771 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Een gewijzigde beslissing op bezwaar van 10 maart 2017 is ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Namens appellant is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Asadi.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft in december 2013 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 20 mei 2015, omdat niet duidelijk is of appellant in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 22 december 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 december 2015 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Svb opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de vraag of appellant in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt. De rechtbank heeft verder over een door appellant ingebracht loonstrookje overwogen dat dit op zichzelf bezien onvoldoende aanleiding is om vast te stellen dat appellant in Nederland heeft gewerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat op grond van de door hem ingebrachte gegevens voldoende aannemelijk is dat hij ten minste één jaar in Nederland heeft gewerkt.
3.2.
De Svb heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 10 maart 2017 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 20 mei 2015 wederom ongegrond verklaard. Op basis van aanvullend onderzoek is volgens de Svb nog steeds niet gebleken dat appellant in Nederland verzekerd is geweest voor de AOW op grond van wonen of werken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant verzekerde tijdvakken voor de AOW heeft opgebouwd. Niet (meer) in geschil is of het onderzoek van de Svb voldoende zorgvuldig is geweest.
4.3.
Appellant heeft in zijn aanvraag te kennen gegeven dat hij in de jaren 1965 en 1966 in Nederland heeft gewerkt. Appellant heeft opgegeven dat hij in die periode in een [bedrijf] (genaamd [naam bedrijf] ) in [gemeente 1] en voor een aannemersbedrijf in [gemeente 2] (genaamd [NV] ) heeft gewerkt. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant een afschrift van een (deel) van een loonstrook en vier originele loonzakjes van het aannemersbedrijf ingezonden. Tevens heeft appellant opgegeven dat hij in [gemeente 3] en daarna [gemeente 4] heeft gewoond.
4.4.
De Svb heeft bij het onderzoek naar de vraag of appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt, gebruik gemaakt van verschillende spellingsvarianten van de naam van appellant en verschillende geboortedata. De gemeenten [gemeente 3] en [gemeente 4] hebben voor alle varianten meegedeeld dat appellant niet bekend is in het bevolkingsregister. Ook komt appellant niet voor in het schakelregister. Bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid en het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalindustrie is appellant evenmin bekend. Verder bleek navraag bij de gestelde oud-werkgevers van appellant niet mogelijk omdat deze niet meer bestaan.
4.5.
Het onder 4.4 vermelde onderzoek heeft niet geleid tot enig aanknopingspunt dat appellant in Nederland verzekerde tijdvakken voor de AOW heeft opgebouwd. De stelling van appellant dat reeds uit de loonstrook en de loonzakjes blijkt dat hij in Nederland heeft gewerkt, wordt niet gevolgd, omdat met die stukken niet aannemelijk is gemaakt dat deze op hem betrekking hebben. De loonstrook bevat een naam die niet overeenkomt met de in het paspoort van appellant gehanteerde officiële schrijfwijze en bevat voor het overige geen geboortedatum, geen vermelding van de werkgever en geen tijdvak waarop het loon betrekking heeft. De op de loonzakjes vermelde naam komt evenmin overeen met de officiële schrijfwijze en bovendien niet met de naam zoals vermeld op de loonstrook. De loonzakjes bevatten voor het overige geen nadere gegevens die te herleiden zijn tot appellant. Dat het originele loonzakjes betreft, maakt niet dat reeds daarom moet worden aangenomen dat deze tot appellant te herleiden zijn. Het beroep op de uitspraak van de Raad van 24 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2521, kan niet slagen, omdat de Svb in die zaak op basis van een hulpbewijs van inschrijving bij het ziekenfonds een verzekering heeft aangenomen, terwijl van een dergelijk stuk in de onderhavige zaak niet is gebleken.
4.6.
Gelet op 4.5 is de aanvraag voor toekenning van een AOW-pensioen terecht afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten en het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond verklaard worden. Gelet op dit oordeel is voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 maart 2017 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
rh