ECLI:NL:RBAMS:2021:893

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/2079
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en de beoordeling van ingezetenschap in het kader van zendingswerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, J. [eiser], en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een AOW-pensioen. Eiser, geboren op 7 juni 1953, had op 5 september 2019 een AOW-pensioen aangevraagd, maar de Svb kende hem een pensioen toe met een korting van 60% vanwege niet verzekerde jaren. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, met name over de periode van 2 juni 1980 tot en met 18 februari 1986, waarin de Svb stelde dat hij geen ingezetene van Nederland was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb bij de beoordeling van het ingezetenschap veel waarde hecht aan gegevens van de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters (RIB). Eiser voerde aan dat hij gedurende de betreffende periode wel degelijk een duurzame band met Nederland had, onder andere door zijn betrokkenheid bij zendingswerk en het ontvangen van giften vanuit Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat de Svb terecht had geoordeeld dat eiser in de periode van 1 september 1982 tot en met 18 februari 1986 niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt, omdat hij feitelijk in het buitenland verbleef en geen dienstbetrekking had in Nederland.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de Svb de AOW-toekenning correct had uitgevoerd. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld en de Svb moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland voor de AOW-verzekering en de rol van de Svb in de beoordeling van ingezetenschap.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

J. [eiser] , te Les Bioux (Zwitserland), eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. J.J. Wolleswinkel),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb)

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Procesverloop

Met een besluit van 28 november 2019 (het primaire besluit) heeft de Svb aan [eiser] een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
Met een besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Met een besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit 2) heeft de Svb het bestreden besluit 1 gewijzigd.
In verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een via Skype-verbinding gehouden zitting bij te wonen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. [eiser] heeft deelgenomen aan de Skype-zitting en werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn zaakwaarnemer [persoon] . De Svb heeft eveneens deelgenomen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] is op 7 juni 1953 geboren in Nederland. Op 5 september 2019 heeft hij een AOW-pensioen aangevraagd bij de Svb.
2. In het primaire besluit heeft de Svb aan [eiser] een AOW-pensioen toegekend met ingang van 7 oktober 2019, waarop een korting van 60% is toegepast vanwege – afgerond – 30 niet verzekerde jaren. Volgens de Svb heeft [eiser] namelijk van 2 juni 1980 tot en met 18 februari 1986, van 5 juli 1986 tot en met 14 april 1989, van 23 juli 1989 tot en met 5 november 1992 en van 1 januari 2001 tot en met 6 oktober 2019 geen AOW opgebouwd. [eiser] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt voor zover dit besluit ziet op de periode 2 juni 1980 tot en met 18 februari 1986.
3. Aan het bestreden besluit 1 heeft de Svb ten grondslag gelegd dat zij bij de beoordeling van het ingezetenschap veel waarde hecht aan de gegevens van de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters (RIB). Volgens de gegevens van de RIB woonde [eiser] in de periode 2 juni 1980 tot en met 18 februari 1986 niet in Nederland. Daarnaast had [eiser] in voornoemde periode niet de beschikking over een zelfstandige woonruimte in Nederland en had hij ook geen inkomsten uit Nederland. Uit deze feiten blijkt dat [eiser] gedurende voornoemde periode niet als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd, aldus de Svb.
4. Met het bestreden besluit 2 heeft de Svb het bestreden besluit 1 gewijzigd en [eiser] alsnog verzekerd geacht over de periode 2 juni 1980 tot en met 31 augustus 1982. Voor de periode 1 september 1982 tot en met 18 februari 1986 handhaaft de Svb het standpunt dat [eiser] band met Nederland definitief verbroken was. Dit betekent dat de Svb aan [eiser] een AOW-pensioen toekent met ingang van 7 oktober 2019, waarop een korting van 56% is toegepast vanwege – afgerond – 28 niet verzekerde jaren.
Standpunt [eiser]
5. [eiser] voert – samengevat – aan dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Volgens [eiser] is het ingezetenschap in de periode van 1 juni 1980 tot en met 1986 niet geëindigd. [eiser] heeft zich in 1979 aangesloten bij Jeugd Met Een Opdracht (JMEO). Deze organisatie werkt met woongemeenschappen die dienen als basis voor het zendingswerk. Per 1979 heeft hij zich daarom ingeschreven op de [adres] te Heerde en heeft hij in de jaren 1979 tot en met 1986 trainingen gevolgd op de basis en van daaruit diverse zendingsreizen gemaakt naar diverse landen en plaatsen rondom het Middellandse Zee gebied. Dit wordt volgens [eiser] bevestigd door de basisregistraties van de gemeente Barneveld en Heerde. De eerstvolgende wijziging in de basisregistratie is vervolgens op 16 oktober 1985, waarbij staat genoteerd dat hij is verhuisd naar Ceuta, Spanje. Dit was in verband met herstel van Hepatitis A. Dit is ook de reden dat hij daar toen een periode is ingeschreven. Daarna staat genoteerd dat hij van 26 februari 1986 tot 4 juli 1986 in Barneveld heeft gewoond. Ook zijn huwelijk van 4 juli 1986 staat vermeld. Volgens [eiser] is de registratie van de RIB dus in strijd met de registraties van zowel de gemeente Barneveld als de gemeente Heerde. Er moet volgens [eiser] dan ook een fout zijn gemaakt met de gegevens in de RIB. Bovendien maakt de registratie in de RIB een onbetrouwbare indruk nu deze zonder aanwijsbare reden zo ver terug in de tijd gaat en er ook met pen een aantekening bij is gezet.
Daarnaast is er volgens [eiser] in de periode in geding wel degelijk sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Die band heeft zich vanaf 23 september 1982 juist verdiept, door bijvoorbeeld de inkomsten die werden ontvangen uit giften van de Evangeliegemeente de Kandelaar en andere giften vanuit Nederland. Volgens [eiser] was dit in feite zijn enige inkomen. Ook is [eiser] in de periode 1979 tot en met 1985 betrokken geweest bij werkzaamheden van de Stichting Elim. Zijn verblijven in het buitenland waren van 1982 tot 1986 bovendien afwisselend in Heerde en in het buitenland. Volgens [eiser] handelt de Svb in strijd met de eigen beleidsregels omtrent ingezetenschap. Zo is de ingezetenschap conform de eigen beleidsregels niet beëindigd in het geval van korte verblijven in het buitenland. [eiser] verwijst in dit verband ook naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2016. [1] Daarnaast kan op basis van de beleidsregels iemand na vertrek uit Nederland nog 1 tot 3 jaar als ingezetene worden beschouwd. Ook is er volgens [eiser] strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens [eiser] is zendingswerk te vergelijken met een korte detachering. Tot slot moet er volgens [eiser] rekening worden gehouden met het tijdsverloop en het feit dat niet meer alles voorhanden is.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat de Svb hangende het beroep het bestreden besluit 2 heeft genomen, waarmee het bestreden besluit 1 is gewijzigd.
7. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van [eiser] tegen het bestreden besluit 1 mede betrekking op het bestreden besluit 2. Gelet op de samenhang van beide besluiten zal de rechtbank de beroepsgronden tegen deze besluiten gezamenlijk bespreken.
8. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of de Svb [eiser] terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW in de periode van 1 september 1982 tot en met 18 februari 1986, omdat hij toen geen ingezetene was van Nederland.
9. Verzekerd voor de AOW is degene die ingezetene is van Nederland of in Nederland werkt. [2] Ingezetene is degene die in Nederland woont. [3] Volgens de Hoge Raad moet bij de beoordeling van het ingezetenschap worden gekeken naar alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. Voor ingezetenschap is nodig dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. [4] De rechtspraak legt daarbij de bewijslast voor deze feiten bij de aanvrager.
10. Zoals uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt, hecht de Svb veel waarde aan de gegevens afkomstig uit de RIB. Over deze gegevens is naar het oordeel van de rechtbank echter te veel onduidelijkheid ontstaan door de afwijkende registraties op de archiefkaarten van zowel de gemeente Barneveld als de gemeente Heerde. De gegevens uit de RIB of de gegevens van de gemeenten zijn overigens geen van beiden van doorslaggevende betekenis voor de vraag of sprake is van ingezetenschap. Zoals hiervoor overwogen moet gekeken worden naar alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet kan worden aangemerkt als ingezetene. De rechtbank motiveert dit als volgt.
11. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [eiser] geen dienstbetrekking had in Nederland en dat hij het grootste deel van de tijd feitelijk in het buitenland verbleef. In het door [eiser] overgelegde boek ‘Evangeliegemeente “de Kandelaar” 1977-2002’ staat: “
(…) Eindelijk…! In September 1982 mocht ik vertrekken naar Marokko. Het was echt pionierswerk want JmeO had nog nooit iemand op lange termijn in dat land gehad. Ik werd er goed opgevangen door andere zendelingen o.a. van de AWZ. Naast alle evangelisatie leerde ik Marokkaans. Ook leerde ik veel over de Marokkaanse cultuur door 5 maanden bij een Marokkaans gezin in huis te wonen. In deze periode had ik geen verblijfsvergunning en moest dus Marokko elke 3 maanden verlaten (…).” Daarnaast is ter zitting door [eiser] verklaard dat hij gedurende zijn korte verblijven in Nederland de Marokkaanse gemeenschap opzocht om de Marokkaanse taal verder te ontwikkelen en dat hij afwisselend bij zijn ouders of op ‘de basis’ van JMEO verbleef en dus geen vaste zelfstandige woonruime had. Verder stelt de rechtbank vast dat de overgelegde dagboeken van [eiser] zien op de periode tot en met 1982, waardoor aanvullende informatie uit die tijd niet beschikbaar is. Het ontvangen van giften uit Nederland – zoals door [eiser] is aangevoerd – is onvoldoende om van een duurzame persoonlijke band met Nederland te kunnen spreken. De rechtbank volgt de Svb dan ook in het standpunt dat de duurzame band van persoonlijke aard tussen [eiser] en Nederland vanaf 1 september 1982 is verbroken. Hoewel het begrijpelijk is dat [eiser] door het lange tijdsverloop wellicht niet meer alles voorhanden heeft, dient dit voor zijn rekening en risico te komen. Alle feiten en omstandigheden overziend, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat [eiser] over de periode 1 september 1982 tot en met 18 februari 1986 niet als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt.
12. Voor zover [eiser] aanvoert dat hij gedurende de periode in geding wel als verzekerd voor de AOW moet worden aangemerkt omdat zendingswerk te vergelijken is met een korte detachering, volgt de rechtbank [eiser] hierin niet. Het zendingswerk gebeurde op vrijwillige basis en er was geen sprake van een dienstverband.
Conclusie
13. De Svb heeft [eiser] terecht niet verzekerd geacht voor de AOW in de periode van 1 september 1982 tot en met 18 februari 1986, omdat hij toen geen ingezetene van Nederland was.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Omdat de Svb het bestreden besluit 1 heeft gewijzigd, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de Svb het door [eiser] betaalde griffierecht van € 48,- aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Artikel 6, eerste lid, van de AOW.
3.Artikel 2 van de AOW.
4.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466.