In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant, waarbij een korting van 20% was toegepast wegens tien niet verzekerde jaren. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de appellant beoordeeld om te bepalen of hij als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd in de relevante perioden. De Raad concludeert dat appellant in de perioden van 26 augustus 1975 tot en met 16 november 1976 en van 15 mei 1977 tot en met 30 juli 1978 ingezetene van Nederland is gebleven, ondanks zijn verblijf in Spanje. Echter, in de periode van 16 april 1981 tot en met 31 augustus 1988 was appellant geen ingezetene van Nederland, aangezien hij en zijn gezin in Canada woonden en slechts voor bezoek in Nederland verbleven. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg en verklaart het beroep gegrond, waarbij de Sociale verzekeringsbank (Svb) wordt opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant.