ECLI:NL:RBAMS:2021:806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
13/650241-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord in cold case zaak van 2002 met onrechtmatige bewijsverklaring

Op 2 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord op een man in een cold case uit 2002. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak draaide om de vermissing van het slachtoffer, die sinds 3 januari 2002 spoorloos was. De rechtbank oordeelde dat de bekentenis van de verdachte aan undercoveragenten niet als bewijs kon worden gebruikt, omdat de rechtmatigheid van deze verklaringen onvoldoende kon worden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was dat de verdachte de man om het leven had gebracht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig bewijs en de beperkingen van undercoveroperaties in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/650241-17 (Promis)
Datum uitspraak: 2 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7, 8, 9, 14 en 15 december 2020 en 16 februari 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. R.A. Bosman en R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. R. Lonterman en D.N.A. Brouns naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 26 juni 2020 – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 21 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade), in elk geval opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] één of meermalen (door zijn hoofd) geschoten en/of één of meermalen met een houten balk, en/of een ander voorwerp (tegen) het hoofd van die [slachtoffer] (in)geslagen, althans zodanig geweld op die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2001 tot en met 26 februari 2019 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van een overledene in leven genaamd [slachtoffer] heeft verborgen (gehouden) met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officieren van justitie zijn ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 25 januari 2002 ontving de politie een melding dat [slachtoffer] sinds 3 januari 2002 spoorloos verdwenen was. Zijn ex-partner, [ex-partner] , had hem in de avond van 3 januari 2002 voor het laatst gezien. [slachtoffer] zou rond 22:30 uur nog een telefoongesprek hebben gepleegd, maar sindsdien is niets meer van hem vernomen.
In de maand januari 2002 kwam bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de toenmalige regiopolitie Brabant Zuidoost, via een informant de navolgende informatie binnen:
“ [slachtoffer] , een Surinaamse man, geboren te [geboortegegevens] 1963, is kort na een poging om hem te rippen, ontvoerd naar België. Dit voorval vond plaats op 31 december 2001. De ripdeal vond plaats op de weg van Schiphol naar Amsterdam. [slachtoffer] was in het bezit van 50 kg cocaïne. De taxi waarin [slachtoffer] zat werd door twee andere auto’s, van het merk Audi geramd. Door [slachtoffer] werd een smoes opgehangen tegen de politie dat hij ruzie had met zijn vrouw. In het bijzijn en met hulp van de ter plaatse gekomen politie is de bagage, waaronder de cocaïne, overgeladen in een auto van een vriend van [slachtoffer] . Op 21 januari 2002 is door een onbekende medegedeeld dat hij was vermoord en in België is gedumpt.”
“De groep rondom “De lange man” zijn verantwoordelijk voor een groot aantal ripdeals in Nederland. Zij zijn o.a. verantwoordelijk voor een gepleegde ripdeal op 31 december 2001 waarbij een Surinaamse man; [undercoveragent 1] DILLENBURG het slachtoffer werd en een ripdeal waarbij de vriendin van [naam 1] , genaamd [vriendin] , het slachtoffer is geworden. Beide ripdeals zijn gepleegd tussen de luchthaven Schiphol en Amsterdam.”
De verstrekte informatie werd door de toenmalig plaatsvervangend chef van de Criminele
Inlichtingen Eenheid als betrouwbaar aangemerkt.
Naar aanleiding hiervan zijn in januari 2002 en in 2011 onder de namen Pergamon en 13Borkum politieonderzoeken gestart, die geen concreet resultaat hebben opgeleverd. Vervolgens is in november 2015 onder de naam 13Beaufort wederom een politieonderzoek gestart.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn in de loop van het onderzoek 13Beaufort naar voren gekomen als personen die mogelijk samen met [slachtoffer] actief waren in het criminele milieu ten tijde van zijn verdwijning. In 2017 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] als verdachten aangemerkt. Er zijn onder meer verschillende getuigen gehoord en in 2017 is een zogenoemd WOD (Werken Onder Dekmantel-) traject gestart. Tijdens dit WOD-traject zijn een aantal undercoveragenten actief en aanwezig geweest in de omgeving van medeverdachte [medeverdachte] gedurende de periode van oktober 2017 tot en met februari 2019. Met name twee van deze undercoveragenten, die bij verdachte bekend stonden als [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] , hebben in die periode veelvuldig contact gehad met [medeverdachte] en zijn vriendin. De resultaten van het WOD-traject, in samenhang met ander onderzoek uit 13Beaufort, zijn aanleiding geweest om verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in 2019 aan te houden in verband met de verdenking van moord op [slachtoffer] en het wegmaken van het stoffelijk overschot.

5.Vrijspraak

5.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich aan de hand van hun schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat er ten aanzien van het eerste feit geen sprake is van voorbedachten rade.
De officieren van justitie hebben, kort samengevat, aangevoerd dat het dossier uitsluitend aanknopingspunten biedt voor het scenario van een misdrijf, waarbij [slachtoffer] is overleden. Dat verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] betrokken is geweest, leiden de officieren van justitie met name af uit de bevindingen uit het zogenoemde WOD-traject dat tegen medeverdachte [medeverdachte] is ingezet, uit de inhoud van de daarmee samenhangende OVC-gesprekken (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie) en uit getuigenverklaringen.
Met betrekking tot het WOD-traject hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van de zogenoemde “Mr. Big-methode”. In de opvatting van de officieren van justitie is sprake geweest van een SI-traject (stelselmatige informatie-inwinning) dat rechtmatig is verlopen en waarvan de resultaten, hetgeen medeverdachte [medeverdachte] in het kader van dit traject heeft verklaard, aansluiten op bevindingen uit het onderzoek. Volgens de officieren van justitie kunnen de resultaten van het SI-traject om die reden voor het bewijs worden gebruikt.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben aan de hand van hun pleitnotities bepleit verdachte vrij te spreken van de aan hem tenlastegelegde feiten, dan wel – indien de rechtbank tot een ander oordeel komt – de zaak aan te houden teneinde undercoveragent [undercoveragent 1] en zijn begeleiders nader te horen. Ter onderbouwing van de bepleite vrijspraken is door de raadslieden, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De raadslieden hebben primair betoogd dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat [slachtoffer] is overleden. Daarbij komt dat, indien niettemin wordt aangenomen dat [slachtoffer] is overleden, er geen bewijs is dat zijn dood door een misdrijf veroorzaakt is.
Daarnaast hebben de raadslieden primair betoogd dat de resultaten van het WOD-traject niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. In dit verband hebben de raadslieden gesteld dat [vriendin medeverdachte] , de vriendin van medeverdachte [medeverdachte] , gelet op het bepaalde in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), onterecht als subject van de infiltratieactie is aangemerkt. Eveneens is gesteld dat niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Te betwisten valt dat zich een levensdelict heeft voorgedaan en noch is gebleken dat de zaak niet met minder verstrekkende opsporingsmiddelen had kunnen worden opgelost. Ook is gesteld dat het WOD-dossier buitengewoon summier is en het de rechtbank zodoende onvoldoende in staat stelt het WOD-traject te toetsen aan de vereisten van de Hoge Raad. Voor de onderbouwing van hun standpunt hebben de raadslieden verder verwezen naar het betoog van de verdediging in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] .
Subsidiair hebben de raadslieden het standpunt ingenomen dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] niet betrouwbaar zijn en de betrokkenheid van verdachte bij de mogelijke gewelddadige dood van [slachtoffer] niet wordt gestaafd door andere bewijsmiddelen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Enkele inleidende overwegingen
In november 2015 is onder de naam 13Beaufort voor de derde maal een politieonderzoek gestart in verband met de vermissing van [slachtoffer] . Het onderzoek heeft niet geleid tot het aantreffen van [slachtoffer] of zijn stoffelijk overschot. [1]
Ripdeal, 31 december 2001
Tijdens de politieonderzoeken is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan, dat [slachtoffer] zich, onder meer, bezighield met de handel in cocaïne.
Op maandagochtend 31 december 2001 bevond [slachtoffer] zich op de luchthaven Schiphol om drugskoerierster [vriendin] op te halen. [vriendin] was die dag ingevlogen vanuit Suriname met een partij cocaïne. [2] [slachtoffer] werd, om een eventuele ripdeal te verijdelen, op zijn verzoek onder meer vergezeld door verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en getuige [getuige 1] . Afspraak was dat [getuige 1] [slachtoffer] en de koerierster naar de auto zou brengen. Verdachte zou het tweetal vervolgens wegbrengen naar de [adres] , terwijl medeverdachte [medeverdachte] in een rode Golf achter hen aan zou rijden om bij een eventuele ripdeal tussenbeide te kunnen komen. [3]
Eveneens is vast komen te staan dat [slachtoffer] en de koerierster, in verband met de aanwezigheid van meerdere rippers op Schiphol, tegen de afspraken in samen met [getuige 1] in een taxibusje zijn gevlucht en daarmee richting Eindhoven zijn vertrokken. Onderweg probeerden de rippers hen tevergeefs klem te rijden op de snelweg, waarna de taxichauffeur de politie belde en parkeerde bij een tankstation te Breukelen. [4] Daar arriveerde ook verdachte, gewaarschuwd door [slachtoffer] , om de koerierster, inclusief de partij cocaïne, naar de [adres] te brengen. Medeverdachte [medeverdachte] was daar inmiddels ook al naar onderweg en enige tijd later die dag later vertrok ook [slachtoffer] naar de [adres] . [5]
Start WOD-traject, 27 oktober 2017
Omdat het onderzoek 13Beaufort kennelijk onvoldoende voortgang vertoonde maar justitie nog steeds hoopte om de zaak op te kunnen lossen, startte men een WOD-traject. Op 24 augustus 2017 is ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte] een bevel tot stelselmatige inwinning-informatie afgegeven, inhoudende:
“De officier van justitie van bovengenoemd parket; (..)
Beveelt, dat daartoe een of meer opsporingsambtena(a)r(en) als bedoeld in artikel 141, onderdeel b Wetboek van Strafvordering en/of artikel 141, onderdelen c en d, of artikel 142, mits deze opsporingsambtena(a)r(en) voldoet/voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter zake van opleiding en samenwerking met opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering en/of een of meer perso(o)n(en) in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet/voldoen aan de bij het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden gestelde eisen, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte;
Bepaalt, de wijze waarop aan dit bevel uitvoering wordt gegeven als hierna omschreven:
zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte, teneinde bewijs te verzamelen in het onderzoek naar de ontvoering/moord/doodslag van de vermiste [slachtoffer] .”
Undercoveragenten [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] regelden hierna op 27 oktober 2017 een ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte] en zijn vriendin [vriendin medeverdachte] , door hen tijdens een kunstbeurs in Eindhoven aan te spreken. [vriendin medeverdachte] , die kunstenares is, bood daar haar werk te koop aan. [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] kochten een kunstwerk van [vriendin medeverdachte] en zo werd gedurende het traject een vriendschappelijke (en zakelijke) vertrouwensband met hen opgebouwd.
Voortzetting van het contact met de undercoveragenten
Na deze eerste ontmoeting, hebben de undercoveragenten [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] met enige regelmaat afgesproken met medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] . Zo kwamen [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] naar de woonboot van [vriendin medeverdachte] (waar ook medeverdachte [medeverdachte] verbleef) en bespraken zij naast privézaken, ook de wens van medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] om een restaurant in Cambodja te beginnen. Op enig moment is door medeverdachte [medeverdachte] aan [undercoveragent 1] gevraagd of hij interesse zou hebben om te investeren in het restaurant. Medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] hadden namelijk een startbedrag nodig om het restaurant te kunnen kopen en hun plannen verder te ontwikkelen. Nadat enkele malen is gesproken over de mogelijkheid om te investeren, heeft [undercoveragent 1] aan medeverdachte [medeverdachte] laten weten dat hij daarvan afzag. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte] wel enkele klusjes tegen betaling voor [undercoveragent 1] verricht, en is er op enig moment zelfs gesproken over de mogelijkheid van een reis naar Portugal met [undercoveragent 1] , wederom voor een klus.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] tijdens het WOD-traject
In de processen-verbaal van de undercoveragenten is opgenomen dat medeverdachte [medeverdachte] tijdens het traject verklaringen heeft afgelegd over zijn betrokkenheid bij de verdwijning van [slachtoffer] en dat hij daar samen met verdachte verantwoordelijk voor is. Medeverdachte [medeverdachte] heeft zijn verhaal gedaan tijdens gesprekken met [undercoveragent 1] , met wie hij in toenemende mate een vriendschappelijk en zakelijk contact aan het opbouwen was.
Zo is in de processen-verbaal gerelateerd dat medeverdachte [medeverdachte] in essentie onder meer het volgende heeft verklaard.
Medeverdachte [medeverdachte] en verdachte zijn met [slachtoffer] naar een bedrijventerrein in de buurt van Halfweg zijn gegaan. Dit was nabij de loods waar ooit Heineken was vastgehouden. Ze zijn daar een portacabin binnengegaan. Medeverdachte [medeverdachte] had een vuurwapen meegenomen waarmee hij [slachtoffer] neerschoot. Vervolgens pakte hij een balk. Met die balk sloeg hij op het hoofd van [slachtoffer] tot verdachte zei dat het genoeg was. Daarna begroeven medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [slachtoffer] op het terrein met behulp van een Bobcat-graafmachine. Het lichaam werd besprenkeld met chemische vloeistoffen. Medeverdachte [medeverdachte] en verdachte hebben vervolgens beton gestort op de plek waar [slachtoffer] begraven lag. Ongeveer twee maanden later groeven medeverdachte [medeverdachte] en verdachte het lichaam weer op, uit angst dat het lichaam toch ontdekt zou worden. Zij schoven het lichaam in een shredder. Die shredder was op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] gehuurd door een derde persoon die niet op de hoogte was van de moord. De overgebleven lichaamsresten zijn opgevangen op een dekzeil. Daarna hebben zij deze met behulp van de Mercedes ML van verdachte vervoerd en op een bollenveld in de buurt van Noordwijkerhout uitgestrooid. De shredder is vervolgens schoongemaakt en door de huurder teruggebracht. Op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] heeft de huurder daarna de telefoon van [slachtoffer] naar Parijs gebracht. Daar is de telefoon in een trein gelegd met bestemming Zwitserland. [6]
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] na zijn aanhouding
Sinds de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] , toen voor hem duidelijk werd dat hij subject is geweest van een WOD-traject, heeft medeverdachte [medeverdachte] zich telkens op het standpunt gesteld dat wat hij vertelde aan de undercoveragenten stoerdoenerij was. Hij heeft aan hen bewust een broodje-aapverhaal verteld, omdat hij dacht dat [undercoveragent 1] een grote crimineel was. Medeverdachte [medeverdachte] wilde dat [undercoveragent 1] hem als zware jongen zou zien en met hem zou gaan samenwerken aan grotere projecten.
5.3.2.
Is [slachtoffer] overleden en zo ja, op welke wijze?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is de vraag of bewezen kan worden dat [slachtoffer] is overleden. Nu er geen stoffelijk overschot is gevonden, zal de rechtbank deze vraag op grond van andere feiten en omstandigheden moeten beantwoorden.
Laatste waarneming
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] voor het laatst in levenden lijve is gezien op woensdag 2 januari 2002 rond 19:00 uur. Dit was in de woning van getuige [ex-vriendin medeverdachte] , de ex-vriendin van [slachtoffer] . Dat blijkt onder meer uit de getuigenverklaringen van [ex-vriendin medeverdachte] en [misdaadverslaggever] . [7] Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben [slachtoffer] die avond telefonisch nog gesproken. [slachtoffer] zou die avond naar [getuige 2] , zijn zus, gaan maar is daar nooit verschenen. [8] Vanaf dat moment, inmiddels negentien jaar geleden, is [slachtoffer] niet meer gezien en is er niets meer van hem vernomen.
Geen teken van leven na 3 januari 2001
Op verschillende afspraken die [slachtoffer] voorafgaand aan zijn vermissing heeft gemaakt, is hij, tegen zijn gewoonte in, zonder afmelding niet verschenen. [9] Zo had [slachtoffer] op woensdag 2 januari 2002 rond 22:30 uur telefonisch met getuige [getuige 1] afgesproken dat zij elkaar de volgende dag om 09:00 uur in Den Haag zouden ontmoeten, maar verscheen hij niet. [10] Evenmin verscheen [slachtoffer] diezelfde dag op een afspraak met getuige [getuige 3] . [11] Ook de afspraak op vrijdag 4 januari 2002 met getuige [ex-vriendin medeverdachte] om kleding te kopen voor hun zoon werd, zonder kennisgeving hiervan, niet nagekomen. [12]
Er hebben na 2 januari 2002 geen geldopnames of overschrijvingen van zijn rekeningen plaatsgevonden en evenmin heeft [slachtoffer] na zijn vermissing nog een nieuw paspoort of rijbewijs op zijn naam aangevraagd. [13] Ook zijn er geen verklaringen van getuigen die [slachtoffer] persoonlijk kenden waaruit volgt dat zij hem na zijn vermissing nog hebben gezien of op andere wijze contact met hem hebben gehad. Dit terwijl [slachtoffer] een uitgebreide kennissenkring had er meerdere intieme relaties op na hield. [14] Ook met zijn familie (waaronder zijn moeder en jong zoontje) heeft [slachtoffer] nooit meer contact opgenomen. [15] De enige persoon die [slachtoffer] persoonlijk kende en stelt hem na zijn verdwijning nog te hebben gezien, is getuige [getuige 4] . De rechtbank laat deze verklaring echter buiten beschouwing, omdat [getuige 4] hier op een later moment op terugkomt. [16]
[slachtoffer] in het buitenland?
Het scenario dat [slachtoffer] zou zijn ondergedoken in Brazilië is ook deels onderzocht. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat zij op enig moment een bericht heeft ontvangen van ene [naam 2] , de Braziliaanse vriendin [slachtoffer] . [17] [naam 2] schreef dat zij tot aan de verdwijning van [slachtoffer] een relatie met hem had. [slachtoffer] had een huis gekocht in Brazilië. Bij het tekenen van het koopcontract, was ook een man genaamd [naam 3] aanwezig. In december 2001 is [slachtoffer] naar Nederland gereisd en hij zou nadien met haar in het huis in Brazilië gaan wonen. [slachtoffer] is echter nooit teruggekeerd naar Brazilië en toen [naam 2] naar het huis ging, bleek [naam 3] de eigenaar van de woning te zijn geworden en had hij de sloten veranderd. [naam 2] heeft verder nooit meer iets van [slachtoffer] vernomen. [18]
Volledigheidshalve is destijds door [ex-vriendin medeverdachte] nagegaan of [slachtoffer] in Suriname nog actieve bankrekeningen heeft lopen; dit bleek niet het geval. De resultaten van haar onderzoek zijn destijds gedeeld met de politie. [19] Zodoende sluit de rechtbank de mogelijkheid van het namens verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geschetste scenario dat [slachtoffer] in het buitenland zit uit.
Tips via Opsporing Verzocht
Ten aanzien van de verklaringen van de getuigen die naar aanleiding van het tv-programma Opsporing Verzocht verklaarden dat zij [slachtoffer] mogelijk ná 2 januari 2002 nog hebben gezien, overweegt de rechtbank het volgende. [20] De rechtbank neemt in aanmerking dat dit waarnemingen betreffen van personen die [slachtoffer] niet persoonlijk kenden, maar hem slechts van een naderhand door hen waargenomen foto meenden te herkennen. Aan dergelijke herkenningen kan over het algemeen minder waarde worden gehecht dan aan een herkenning door iemand die de herkende persoon kent. De waarnemingen van deze getuigen vallen voorts niet te rijmen met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat deze herkenningen vergissingen betreffen, zodat de rechtbank deze buiten beschouwing zal laten.
Conclusie: [slachtoffer] is niet langer in leven
De genoemde feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel vast staat dat [slachtoffer] niet meer in leven is.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag op welke wijze [slachtoffer] is overleden. Nu geen stoffelijk overschot is gevonden, dient ook deze vraag beantwoord te worden op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier blijken.
Doodsoorzaak
Voor zover bekend had [slachtoffer] geen medische klachten of (ernstige) ziektes. Een overlijden om medische redenen was dus niet te verwachten. Ook voor een onverwachte natuurlijke dood is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden. Voor beide gevallen geldt bovendien dat het dan voor de hand ligt, dat daarvan vanuit het medisch circuit melding zou zijn gedaan aan het openbaar ministerie en er een stoffelijk overschot zou zijn. Hetzelfde geldt voor een scenario waarin [slachtoffer] zou zijn overleden door een ongeval of zelfdoding. Er is niets in het dossier dat daarop wijst.
De doodsoorzaken: natuurlijke dood, zelfdoding en ongeval, kunnen op grond van het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid worden uitgesloten. Dit laat slechts de mogelijkheid open dat [slachtoffer] door geweld om het leven is gekomen en dat het lichaam met opzet is weggemaakt om onderzoek naar de sporen van dat dodelijke geweld onmogelijk te maken. Daarmee staat buiten redelijke twijfel vast dat [slachtoffer] door het gewelddadig handelen van een ander om het leven is gekomen.
5.3.3.
Was er een wettelijke basis voor het onderhavige WOD-traject?
In het Wetboek van Strafvordering zijn verschillende opsporingsmethoden opgenomen. Drie daarvan maken onderdeel uit van de WOD-methode, te weten de infiltratie (artikel 126h Sv), pseudokoop (artikel 126i Sv) en stelselmatige inwinning van informatie (artikel 126j Sv).
De rechtbank stelt vast dat de officieren van justitie het onderhavige WOD-traject hebben gebaseerd op artikel 126j Sv en ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het WOD-traject in de onderhavige zaak is verlopen.
Inleidende opmerkingen over artikel 126j Sv
Artikel 126j, eerste lid, Sv luidt thans:
“In geval van verdenking van een misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen, b, c en d, en 142, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over de verdachte.”
Over de bevoegdheid tot het stelselmatig inwinnen van informatie is in de Memorie van Toelichting het volgende te lezen:
“In artikel 126j wordt voorgesteld te regelen dat de officier van justitie bevoegd is te bevelen dat een opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek stelselmatig informatie inwint over de verdachte, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat een opsporingsambtenaar onder een andere identiteit, dus undercover, stelselmatig informatie over een verdachte inwint, teneinde informatie of bewijsmateriaal te verzamelen. Een opsporingsambtenaar kan dit doen door stelselmatig in de omgeving van de verdachte te verkeren en aan activiteiten en gesprekken deel te nemen, waaraan ook de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte deelnemen. (...) Bij deze vorm van opsporing kan dus, evenals bij infiltratie, niet alleen de privacy van de betrokken burgers in het geding zijn, maar kan tevens sprake zijn van misleiding: de burger weet niet dat de persoon met wie hij van doen heeft, een vertegenwoordiger van de overheid is. (...) Deze bevoegdheid is alleen toegestaan ter opsporing van misdrijven.
De bevoegdheid tot het undercover stelselmatig inwinnen van informatie omtrent een verdachte onderscheidt zich van de politiële infiltrant doordat niet wordt deelgenomen of meegewerkt aan een groep van personen of een georganiseerd verband waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd. De opsporingsambtenaar zal dan ook niet deelnemen aan het plegen of beramen van misdrijven. Aan de bevoegdheid zijn daarom minder risico's verbonden dan aan de infiltratie. Daarom is zij aan minder strenge voorwaarden gebonden. Het onderscheid met de stelselmatige observatie is daarin gelegen dat de opsporingsambtenaar uitdrukkelijk tot opdracht heeft om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van de verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren. Gelet op de stelselmatigheid waarmee dit kan gebeuren, kan deze bevoegdheid een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.” [21]
In dit verband is tevens van belang hetgeen in de beleidsregels, de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (2014A009
), is opgemerkt met betrekking tot de in artikel 126j Sv geregelde bevoegdheid tot het stelselmatig inwinnen van informatie:
“Er is sprake van stelselmatige informatie-inwinning door een opsporingsambtenaar indien door het inwinnen van informatie een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen (..) De bevoegdheid tot het stelselmatig inwinnen van informatie kan daarentegen ook worden toegepast ten aanzien van andere personen dan de verdachte (zoals personen die contacten onderhouden met de verdachte). Door het onderhouden van contacten met deze personen kan er namelijk ook informatie worden ingewonnen over de verdachte.”
Subsidiariteit en proportionaliteit
Uit het voorgaande volgt dat het inzetten van een WOD-traject een vergaand middel betreft. De rechtbank zal de vragen moeten beantwoorden of er in deze zaak redelijkerwijs geen andere, minder indringende opsporingsmiddelen voorhanden waren en of de aard van de zaak het WOD-traject kan rechtvaardigen. Ten aanzien van de laatste vraag geldt dat daarbij zowel de nagestreefde als de geschonden belangen, in het bijzonder de (mate van) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, in aanmerking worden genomen.
Vaststaat dat de politie in de onderzoeken Pergamon (2003) en 13Borkum (2011) tevergeefs heeft geprobeerd om de zaak rond de verdwijning van en mogelijke dood van [slachtoffer] op te lossen. Uit de (zij het beperkte aantal uit die onderzoeken voorkomende) aan het onderhavige dossier toegevoegde stukken blijkt het volgende. Meerdere getuigen zijn gehoord en ook is op andere wijze onderzoek verricht, zoals het opvragen van informatie uit landen waar [slachtoffer] met enige regelmaat verbleef en onderzoek naar correspondentie en andere documenten uit de periode dat [slachtoffer] is verdwenen. Gedurende de onderzoeken waren er reeds sterke aanwijzingen dat sprake zou zijn van een ripdeal en dat [slachtoffer] van het leven zou zijn beroofd. Uit deze onderzoeken zijn echter onvoldoende concrete aanknopingspunten voren gekomen om iemand als verdachte te kunnen aanmerken. Vervolgens is in het onderzoek 13Beaufort in 2017 besloten om het WOD-traject in te zetten.
Gezien het feit dat alle andere opsporingsmogelijkheden (kennelijk) onvoldoende resultaten hebben opgeleverd en het een onderzoek naar een levensdelict betreft, is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de start van het WOD-traject aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan en gezien het verloop en de ontwikkeling van het onderzoek bleef voldoen.
Object en subject van de stelselmatige informatie-inwinning
De rechtbank stelt voorop dat medeverdachte [medeverdachte] de persoon is over wie in deze zaak informatie is ingewonnen. Medeverdachte [medeverdachte] is met andere woorden het object van de stelselmatig informatie-inwinning. Op 24 augustus 2017 is ten aanzien van hem een bevel stelselmatige inwinning-informatie afgegeven. De reden hiertoe was gelegen in de omstandigheid dat er aanwijzingen bestonden dat hij [slachtoffer] om het leven had gebracht. [22] Zo waren er CIE- en TCI-tips van januari 2002, november 2003 en 2016 waarin werd gesproken over een samenhang tussen de vermissing van [slachtoffer] en de ripdeal op 31 december 2001. [slachtoffer] zou volgens deze tips in verband met de ripdeal om het leven zijn gebracht en medeverdachte [medeverdachte] zou hier samen met verdachte bij betrokken zijn geweest. Eveneens lagen er de getuigenverklaringen van [ex-vriendin medeverdachte] en Lobo, welke inhielden dat medeverdachte [medeverdachte] hen kort na de verdwijning van [slachtoffer] een leugen had verteld. Namelijk dat [slachtoffer] en verdachte in België waren aangehouden. [23]
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven gerelateerde feiten en omstandigheden van dien aard en gewicht waren dat met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte] een redelijk vermoeden van schuld aan enig misdrijf aanwezig was. Aan de voorwaarden van artikel 126j, eerste lid, Sv was derhalve voldaan, zodat de officieren van justitie bevoegd waren ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte] de stelselmatige informatie-inwinning te bevelen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld tegen wie de bevoegdheid tot stelselmatige informatie-inwinning kon worden ingezet. Met andere woorden: wie waren de subjecten van de stelselmatige informatie-inwinning? De verdediging heeft aangevoerd dat het betrekken van de vriendin van [medeverdachte] in het WOD-traject, onrechtmatig is omdat zij niet is aangemerkt als verdachte in deze zaak.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat het bevel stelselmatige informatie-inwinning op 26 oktober 2017 in navolgende zin is uitgebreid.
“Dat opsporingsambtenaren door stelselmatig in de omgeving van de verdachte te verkeren en/of aan activiteiten en gesprekken deelnemen waaraan ook de verdachte of [vriendin medeverdachte] als genoemd of andere personen in zijn directe omgeving deelnemen.”
Hieruit volgt dat de kring van personen bij wie stelselmatig informatie over medeverdachte [medeverdachte] mocht worden ingewonnen, tot dat moment enkel bestaande uit medeverdachte [medeverdachte] zelf, sinds 26 oktober 2017 is uitgebreid met onder meer [vriendin medeverdachte] , de vriendin van medeverdachte [medeverdachte] . Op 27 oktober 2017, daags na de uitbreiding van het bevel, vindt een eerste ontmoeting plaats tussen de undercoveragenten, medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] . Gelet de hiervoor geciteerde passages van de Memorie van Toelichting en de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (2014A009
)is een dergelijke uitbreiding naar het oordeel van de rechtbank toelaatbaar. De grenzen van artikel 126j Sv zijn hierdoor niet overschreden.
Grondslag van de “Mr. Big-methode”
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of artikel 126j Sv een voldoende rechtsbasis biedt voor de, volgens de verdediging in deze zaak van toepassing zijnde, “Mr. Big-methode”. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 17 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1983) het volgende heeft overwogen:
“Het middel berust allereerst op de opvatting dat art. 126j Sv, waarop het optreden van de opsporingsambtenaren in deze zaak berust, zonder meer een onvoldoende wettelijke grondslag biedt voor gevallen waarin de wijze waarop door contacten met de verdachte informatie wordt ingewonnen zich niet beperkt tot misleiding van de verdachte in de vorm van misleidende mededelingen over de identiteit en hoedanigheid van de betreffende informant maar tevens ertoe strekt in enigerlei mate het vertrouwen van de verdachte te winnen. Die opvatting is onjuist. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat tekst noch geschiedenis van art. 126j Sv daarvoor steun biedt.”
De rechtbank volgt dit oordeel van de Hoge Raad en concludeert dat artikel 126j Sv op zich een voldoende grondslag biedt voor toepassing van de “Mr. Big-methode”.
5.3.4.
Is er sprake van de “Mr. Big-methode” en wat houdt die methode in?
Voordat de rechtbank zich kan uitlaten over de toelaatbaarheid van de wijze waarop in deze zaak uitvoering is gegeven aan de stelselmatige informatie inwinning is het belang om een aantal beschouwingen te wijden aan de “Mr. Big-methode” nu de officieren van justitie en de verdediging van mening verschillen over de vraag of die methode in deze zaak al dan niet is toegepast. [24]
De “Mr. Big-methode” is een in Canada ontwikkelde wijze van opsporing die tot het moment waarop het arrest van 31 juli 2014 van het Supreme Court of Canada in de zaak
Her Majesty The Queen v. [partij](verder: Hart) werd gewezen in honderden Canadese strafzaken waarin sprake was van zeer ernstige strafbare feiten met succes was toegepast. Voordat het Supreme Court van Canada uitspraak deed in deze zaak leken de mogelijkheden tot het gebruik van de “Mr. Big-methode” nauwelijks begrensd. In de zaak Hart zijn voorwaarden gesteld aan het gebruik van het door toepassing van deze methode verkregen bewijs. Er moet volledigheidshalve op worden gewezen dat de Canadese praktijk en die van een aantal andere Angelsaksische landen waarin toepassing is gegeven aan de methode zich niet zonder meer laat vergelijken met de Nederlandse situatie.
De “Mr. Big-methode” is een opsporingsmethode die zich, zoals in andere WOD-trajecten, kenmerkt door het sluiten en ontwikkelen van vriendschap(pen) tussen een verdachte en één of meer onder dekmantel werkende opsporingsambten(a)ar(en) (in het Engels en verder te noemen: “
befriending”). De operatie staat in het teken van het bevorderen van een bekentenis.
In de bewoordingen van de advocaat-generaal (AG) Bleichrodt (onderdelen 18-20 van diens conclusie):
“18. Onderdeel van de methode is dat de op de verdachte uitgeoefende druk om te bekennen wordt opgevoerd. Die druk kan plaatsvinden door herhaaldelijk in te praten op de verdachte, maar ook door te dreigen dat de verdachte of iemand anders (een “vriend” van de verdachte) uit de organisatie wordt gezet als de verdachte niet bekent. Daarbij wordt veelal aan de verdachte kenbaar gemaakt dat de organisatie de verdachte na een bekentenis kan helpen een gunstige afwikkeling van de strafzaak te bevorderen, bijvoorbeeld door hem een alibi te verschaffen of doordat iemand de schuld op zich neemt voor de verdachte, terwijl de organisatie niets voor de verdachte kan doen in geval de verdachte niet bekent. Ook wordt wel opgemerkt dan wel gesuggereerd dat de organisatie geweld niet schuwt. De verdachte wordt dan bijvoorbeeld geconfronteerd met een lid van de organisatie dat betrokken is geweest bij een vechtpartij of met een mishandeling van het ene lid door het andere lid van de organisatie. Daarbij verdient opmerking dat het gaat om gefingeerde strafbare feiten in het kader van de rond de verdachte opgezette “criminele organisatie”. Die schijn wordt alleen gewekt tegenover de verdachte.
19. Een operatie duurt vaak minimaal enkele maanden. In die periode vinden verschillende ontmoetingen tussen de verdachte en de undercoveragenten plaats. Er wordt veel geïnvesteerd in het ontwikkelen van een “vertrouwensband” met de verdachte. (..)
20. (..) Variaties op de hiervoor geschetste werkwijze zijn uiteraard mogelijk en komen in de praktijk voor.”
In de onderhavige zaak kan worden vastgesteld dat er vanaf het eerste contact tussen de undercoveragenten [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] en de medeverdachte [medeverdachte] (en zijn vriendin [vriendin medeverdachte] ) op de Eindhovense kunstbeurs sprake is geweest van
befriending. Dat contact startte aanvankelijk zakelijk en vervolgens werd een gecombineerd zakelijke en vriendschappelijke band opgebouwd. Daarbij ontwikkelde zich gedurende de daaropvolgende 16 maanden de relatie tussen [undercoveragent 1] en de medeverdachte zich steeds verder tot een - in ieder geval in de beleving van de laatstgenoemde - intensieve vriendenband. Ook de relatie tussen [undercoveragent 2] en de vriendin van zijn medeverdachte [medeverdachte] ontwikkelde zich in die zin, zij het in beperktere zin.
Dat deze
befriendingplaatsvond ten aanzien van de medeverdachte en niet ten aanzien van verdachte was gelegen in de opvatting van het onderzoeksteam dat de kans van slagen van het traject van informatie inwinning kansrijker zou zijn bij de medeverdachte [medeverdachte] .
Vastgesteld kan worden dat bij laatstgenoemde geen sprake was een legale werkkring en daarmee samenhangende bestaansmiddelen, nauwelijks perspectief bestond op een reguliere baan, er sprake was van schulden en schuldsanering, gebruik van verdovende middelen, zijn wens om met zijn vriendin naar Cambodja te vertrekken en daar een restaurant te kunnen starten, zijn dochter weer te kunnen zien en de suggestie dat [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] in een aantal van deze noden zouden kunnen voorzien. Gedurende dit traject zijn toespelingen gemaakt op een wezenlijk andere en financieel aantrekkelijker toekomst en toekomstig werk en het perspectief op het realiseren van de wens van medeverdachte [medeverdachte] om het gedroomde restaurant te kunnen starten. Daarnaast zijn betaalde “klussen” verricht, voorschotten betaald voor toekomstige werkzaamheden, een drietal schilderijen gekocht en is gegeten in horecagelegenheden die (ver) buiten het bereik van de financiële middelen van de medeverdachte en zijn vriendin lagen.
In het kader van traject van stelselmatige informatie is [medeverdachte] in contact gebracht met leden van de organisatie van [undercoveragent 1] en zijn hem klussen verstrekt met een semi- dan wel illegaal karakter en is hem duidelijk gemaakt hoe de hiërarchie binnen die organisatie lag en de positie van [undercoveragent 1] daarin.
Anders dan gebruikelijk heeft de
befriendingonmiddellijk plaatsgevonden met [undercoveragent 1] de man die medeverdachte [medeverdachte] ook meenam bij de “klussen” en vertrouwelijke gesprekken met hem voerde. [undercoveragent 1] was uiteindelijk ook degene die [medeverdachte] confronteerde met (in dit geval CIE-) informatie zoals die zich voordoet in het “klassieke” Mr. Big scenario en waarbij medeverdachte [medeverdachte] voor een dilemma werd geplaatst zoals hiervoor is beschreven in de conclusie van de AG.
De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de wijze waarop in deze zaak uitvoering is gegeven aan de stelselmatige informatie inwinning die, zij hij het met enige variatie, in essentie is aan te merken als de toepassing van de “Mr. Big-methode”, wat van belang is voor de hierna uit te voeren beoordeling.
5.3.5.
Zijn de resultaten van het “Mr. Big-traject” bruikbaar voor het bewijs?
Het beoordelingskader bij de toepassing van de “Mr. Big-methode” zoals geformuleerd in de rechtspraak van de Hoge Raad.
Het WOD-traject betreft een opsporingsmethode waarbij sprake is van een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte en waarbij tevens gebruik kan worden gemaakt van misleiding. Om die reden is het noodzakelijk dat het WOD-traject grondig en zorgvuldig wordt getoetst. Voor de beoordeling van het verloop van het WOD-traject zoekt de rechtbank aansluiting bij wat de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arresten van 17 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1982 en 1983). Hierin heeft de Hoge Raad uiteengezet hoe het WOD-traject dient te worden getoetst. Van belang is de vraag of aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan, waarbij als uitgangspunt moet worden genomen dat de bijzondere ernst van het misdrijf het WOD-traject rechtvaardigt en dat andere wijzen van opsporing niet voorhanden zijn.
De rechter kan vervolgens voor de vraag komen te staan of de informatie van verdachte niet in strijd met de verklaringsvrijheid is verkregen. De Hoge Raad overweegt hierover in voornoemde arresten als volgt:
“Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 126j Sv en van de titel waarin zij is opgenomen volgt dat daaronder ook is begrepen het inwinnen van informatie door contacten met de verdachte zelf, terwijl tekst noch geschiedenis van die bepaling steun biedt aan de opvatting dat een dergelijk inwinnen van informatie op voorhand is uitgesloten ten aanzien van een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt.
Het vorenoverwogene neemt niet weg dat toepassing van artikel 126j Sv ten aanzien van een voorlopig gehechte verdachte licht het gevaar in zich bergt dat de verdachte op zodanige wijze feitelijk komt te verkeren in een verhoorsituatie waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken, dat aldus verklaringen worden verkregen die in strijd met de in artikel 29, eerste lid, Sv tot uitdrukking gebrachte en in artikel 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Gelet daarop zal vooreerst bij de toetsing van een zodanige toepassing van artikel 126j Sv aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit uitgangspunt moeten zijn dat die toepassing eerst in aanmerking komt als de bijzondere ernst van het misdrijf zulks rechtvaardigt en andere wijzen van opsporing redelijkerwijs niet voorhanden zijn.
Indien aan voornoemd uitgangspunt is voldaan, kan de rechter voor de vraag komen te staan of informatie van de verdachte niet in strijd met voormelde bepalingen is verkregen. De beantwoording van die vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de proceshouding die de verdachte met betrekking tot de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht heeft ingenomen en hetgeen zich in het voorbereidend onderzoek voor en gedurende de periode waarin de informant optreedt heeft afgespeeld, de aard en intensiteit van de door de informant ondernomen activiteiten jegens de verdachte, de mate van druk die daarvan jegens de verdachte kan zijn uitgegaan en de mate waarin de handelingen en gedragingen van de informant tot de desbetreffende verklaringen van de verdachte hebben geleid (vgl. EHRM 5 november 2002, Appl. nr. 48539/99, [partij] v. The United Kingdom, NJB 2003, p. 80, nr. 2).
Zowel in het geval dat de rechter bevindt dat de hier bedoelde toepassing van artikel 126j Sv niet strookt met de daaraan op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit te stellen eisen, als in het geval dat de rechter bevindt dat die toepassing wel aan die eisen voldoet, maar tot het oordeel komt dat de verklaringen van de verdachte in strijd met zijn verklaringsvrijheid zijn afgelegd, past daarop in de regel slechts uitsluiting van het bewijs van die verklaringen.
Deze overwegingen zijn, in het bijzonder waar het gaat om de in artikel 29, eerste lid, Sv tot uitdrukking gebrachte en in artikel 6, eerste lid, EVRM besloten liggende verklaringsvrijheid, tevens van belang in gevallen als de onderhavige, die hierdoor worden gekenmerkt dat door een of meer opsporingsambtenaren, zonder dat kenbaar is dat zij als zodanig optreden, binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een niet-gedetineerde verdachte wordt gewonnen, waarna hem in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht worden gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. Ook bij de uitvoering van zo een operatie bestaat immers het gevaar dat de verdachte feitelijk in een verhoorsituatie terechtkomt waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd.
Ook in deze gevallen moet daarom worden beoordeeld of de in het kader van zo een operatie door de verdachte afgelegde verklaring niet is verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid.”
Om te beoordelen of sprake is van aantasting van de verklaringsvrijheid is het volgens de Hoge Raad van belang om acht te slaan op de volgende aspecten:
Het verloop van het opsporingstraject;
De proceshouding van verdachte;
De mate van druk die in het traject op verdachte is uitgeoefend;
De mate en wijze van misleiding binnen het traject;
De bemoeienis van de opsporingsambtenaren met de inhoud van de verklaringen;
De duur en de intensiteit van het traject;
De strekking en de frequentie van de contacten met verdachte binnen het traject;
De in het vooruitzicht gestelde positieve en/of negatieve consequenties als verdachte wel/niet opheldering geeft over bepaalde zaken.
Aangezien het WOD-traject voortvloeit uit een bevel op basis van artikel 126j Sv, is voorts van belang dat de inhoud van dat bevel waar het gaat om de wijze waarop aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, en de eventueel nader aan dat bevel verbonden voorwaarden die verband houden met het verkrijgen van een verklaring van verdachte, duidelijk uiteengezet zijn. Dit is van groot belang omdat het de rechter in staat stelt om inzicht te verkrijgen in het concrete verloop van de uitvoering van het WOD-traject en op de interactie van de opsporingsambtenaren met de verdachte. Dit kan door een voldoende nauwkeurige verslaglegging, die inzicht moet geven in het verloop en de uitvoering van de gehele periode en met name een voldoende nauwkeurige weergave van de communicatie met verdachte. Voor zover mogelijk zou de communicatie in het kader van de opsporing auditief of audiovisueel geregistreerd moeten worden.
De rechtbank zal hierna onderzoeken hoe het WOD-traject in deze zaak is verlopen en hoe dat zich verhoudt met het door de Hoge Raad vastgestelde beoordelingskader.
Hoe verliep het contact tussen de undercoveragenten en [medeverdachte] ?
Het dossier bevat de volgende informatie over het verloop, de duur en de intensiteit van het opsporingstraject, de strekking en de frequentie van het contact met medeverdachte [medeverdachte] binnen het WOD-traject.
Zoals hiervoor is vastgesteld is in deze zaak op 24 augustus 2017 ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte] een bevel stelselmatige informatie-inwinning afgegeven teneinde bewijs te verzamelen in het onderzoek naar de ontvoering, moord dan wel doodslag van [slachtoffer] . De undercoveragenten [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] zijn daarbij in contact getreden met medeverdachte [medeverdachte] en zijn vriendin [vriendin medeverdachte] . [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] deden zich voor als stel dat een luxe leven leidde. Zij was kunstliefhebster en voedingsdeskundige. Hij was een succesvol persoon in de maritieme wereld die zich eveneens bezighield met het smokkelen van (grote) hoeveelheden (vals) geld. [25] De contacten hebben plaatsgevonden in de periode van 27 oktober 2017 tot en met 26 februari 2019, een periode van ongeveer 16 maanden. Uit het WOD-dossier blijkt dat de undercoveragenten voor iedere ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte] en/of [vriendin medeverdachte] een concrete opdracht ontvingen van hun begeleiders, [begeleider 1] en [begeleider 2] . Van ieder contactmoment (zij het in persoon, telefonisch of via WhatsApp), hebben de undercoveragenten een proces-verbaal opgesteld, waarin een beschrijving is opgenomen van wat met medeverdachte [medeverdachte] en/of [vriendin medeverdachte] besproken en ondernomen is.
Uit de processen-verbaal van de undercoveragenten, hun begeleiders en de verhoren bij de rechter-commissaris leidt de rechtbank af dat het WOD-traject met betrekking tot de mate van misleiding (voor zover bekend) in grote lijnen als volgt is verlopen:
  • Op 27 oktober 2017 wordt door [undercoveragent 2] het eerste contact gelegd met medeverdachte [medeverdachte] op de Dutch Design Beurs te Eindhoven. Daaraan voorafgaand had [undercoveragent 2] met [vriendin medeverdachte] gesproken. Zij stond op de Dutch Design Beurs met een stand en [undercoveragent 2] deed zich voor als geïnteresseerde. Er werd gesproken over de vakantieplannen van [undercoveragent 2] naar Vietnam of Cambodja en of [vriendin medeverdachte] in verband hiermee ook schilderijen op verzoek maakte. [vriendin medeverdachte] gaf aan dat dit geen probleem was en gaf [undercoveragent 2] haar visitekaartje. Verder is er nog gesproken over dat medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] mogelijk ook op vakantie gingen naar Cambodja.
  • Op 22 januari 2018 heeft [undercoveragent 2] gebeld met [vriendin medeverdachte] en maakte zij een afspraak om op maandag 29 januari 2018 bij [vriendin medeverdachte] op de woonboot in [woonplaats] langs te komen om haar kunstwerken te bekijken.
  • Op 29 januari 2018 waren [undercoveragent 2] en [undercoveragent 1] te gast op de woonboot van [vriendin medeverdachte] , waar ook medeverdachte [medeverdachte] verbleef. Daar werden de kunstwerken van [vriendin medeverdachte] bekeken en werd een schilderij aangekocht voor € 1.500. Verder werd er onder meer gesproken over de in Thailand woonachtige dochter van medeverdachte [medeverdachte] en over een restaurant in Cambodja dat medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] wilden overnemen, om in haar buurt te kunnen zijn.
  • Op 6 februari 2018 brachten [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] een bezoekje op de woonboot, om het aangekochte schilderij op te halen. [vriendin medeverdachte] gaf aan op de vraag van [undercoveragent 2] hoe zij en medeverdachte [medeverdachte] het restaurant in Cambodja wilden financieren, dat zij nog geen idee hadden op welke wijze. Medeverdachte [medeverdachte] gaf [undercoveragent 1] zijn telefoonnummer en hij en [vriendin medeverdachte] werden uitgenodigd om bij [undercoveragent 1] op bezoek te komen in zijn woning in [woonplaats] .
  • In de periode van 9 februari 2018 tot en met 1 maart 2018 hebben er diverse WhatsApp contacten plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] over het gekochte schilderij.
  • Op 2 maart 2018 bezochten [vriendin medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte] [undercoveragent 1] op “zijn” woonadres in [woonplaats] . [undercoveragent 2] die elders woonde was daarbij ook aanwezig. Er is onder meer gesproken over het restaurant in Cambodja dat € 125.000 zou kosten. [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] gaven aan dat zij mogelijk wilden investeren in dit restaurant.
  • In de periode van 3 maart 2018 tot en met 15 maart 2018 is er WhatsApp contact geweest tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] over nieuwe schilderijen en het restaurant in Cambodja. Er werd afgesproken elkaar te zien op 20 maart 2018.
  • Op 20 maart 2018 zijn medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] thuis bezocht door [undercoveragent 1] . Er werd door [undercoveragent 1] aan medeverdachte [medeverdachte] voorgesteld om samen op pad te gaan. Verder is er nog gesproken over het restaurant in Cambodja. Medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] toonden een presentatie waarin onder meer het financiële plaatje met betrekking tot de overname van het restaurant in Cambodja was opgenomen. [undercoveragent 1] gaf aan dat hij de week daarop zou weten of hij medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] € 5.000 kon lenen ten behoeve van een aanbetaling. Deze € 5000 zou zo snel mogelijk betaald moeten worden aan de huidige huurder van het restaurant als zekerheidsstelling zodat hij de inboedel van het restaurant niet aan een ander zou verkopen. Via WhatsApp werd de presentatie door [vriendin medeverdachte] ook met [undercoveragent 2] gedeeld.
  • Op 26 maart 2018 heeft medeverdachte [medeverdachte] via WhatsApp contact opgenomen met [undercoveragent 1] . Hij vroeg naar het gevoel van [undercoveragent 1] met betrekking tot de plannen voor de aankoop van het restaurant in Cambodja. Via WhatsApp werd afgesproken elkaar te zien op 27 maart 2018.
  • Op 27 maart 2018 ontvingen medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] op de woonboot. Er is gesproken over de financiering van het restaurant in Cambodja. [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] gaven aan dat zij [vriendin medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte] nu niet konden helpen en laatstgenoemde vroeg of hij en [undercoveragent 1] nog samen op pad zouden gaan. Verder werd er onder meer gesproken over de financiële situatie van medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] .
  • Op 30 maart 2018 heeft medeverdachte [medeverdachte] via WhatsApp contact opgenomen met [undercoveragent 1] . Hij gaf aan dat het restaurant in Cambodja reeds verkocht was en vroeg of [undercoveragent 1] nog altijd geïnteresseerd was om te investeren in een ander project in dat land. [undercoveragent 1] gaf aan enthousiast te blijven maar voorlopig niet bij zijn geld te kunnen.
  • In de periode van 3 april 2018 tot en met 11 april 2018 ontving [undercoveragent 1] van medeverdachte [medeverdachte] berichten waarin hij aangaf een nieuw project op het oog te hebben in Cambodja en vroeg of [undercoveragent 1] het wilde laten weten als hij een helpende hand nodig had. Er werd afgesproken dat medeverdachte [medeverdachte] op 12 april 2018 mee zou gaan naar Drenthe om maritieme- en duikspullen weg te brengen.
  • Medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] ontmoetten elkaar op 12 april 2018 op de woonboot en gingen vervolgens samen op pad voor de “klus” in Drenthe. Zij arriveerden om 14:00 uur in Hoogeveen. Daar werd medeverdachte [medeverdachte] voorgesteld aan undercoveragent [undercovernummer 1] in wiens garagebox spullen waren gelegd. Omstreeks 14:15 uur zijn medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] weer in de auto van laatstgenoemde gestapt richting [woonplaats] . Tijdens de rit gaf [undercoveragent 1] aan dat [undercovernummer 1] verstand had van diamanten en bitcoins. [undercoveragent 1] gaf voorts aan dat hij een contact had die bij de politie werkt en dat, als er een probleem zou zijn, hij dit kon laten checken.
- In de periode van 12 april 2018 tot en met 28 april 2018 hebben er diverse WhatsApp gesprekken van sociale aard plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] . Tijdens een van de gesprekken liet [undercoveragent 1] weten dat hij aan het werk was in Portugal. Via WhatsApp werd afgesproken elkaar te gaan zien op 9 mei 2018.
- Op 9 mei 2018 heeft [undercoveragent 1] met medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] gedineerd bij een restaurant nabij de woonboot. Er werd door medeverdachte [medeverdachte] gesproken over een kroketterie die hij in Cambodja wilde beginnen en over geld dat hij de laatste weken had verdiend met wiettransporten naar België. Verder is er door medeverdachte [medeverdachte] nog gesproken over personen die op zoek waren naar een manier om geld en staafjes naar Engeland te vervoeren. Hierop gaf [undercoveragent 1] aan alleen zaken te doen met mensen uit zijn eigen netwerk.
  • In de periode van 14 mei 2018 tot en met 13 juni 2018 heeft [undercoveragent 1] diverse telefonische contacten met medeverdachte [medeverdachte] gehad. Er zijn berichten over en weer gestuurd over de knieoperatie die medeverdachte [medeverdachte] had ondergaan en naar aanleiding van deze operatie heeft [undercoveragent 1] op 6 juni 2018 een bloemetje en flesjes bier bij medeverdachte [medeverdachte] in [woonplaats] langsgebracht. Tijdens een telefoongesprek van 9 juni 2018 nodigde [undercoveragent 1] medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] uit voor een diner met hem en [undercoveragent 2] bij het Okura hotel in Amsterdam.
  • [undercoveragent 1] , [undercoveragent 2] , medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] ontmoetten elkaar op 14 juni 2018 bij de Maasbar in Amsterdam en gingen vervolgens samen naar het Okura. Er werd onder meer gesproken over de toekomst in Nederland of in Cambodja. Op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] , die veel pijn aan zijn been had, is het diner omstreeks 23:50 uur beëindigd. De kosten van deze horecabezoeken zijn door [undercoveragent 1] voldaan.
  • In de periode van 15 juni 2018 tot en met 13 juli 2018 hebben er diverse WhatsApp contacten plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] . Er zijn onder meer berichten uitgewisseld over de beëindiging van [vriendin medeverdachte] uitkering en over medeverdachte [medeverdachte] die in verband met zijn knie niet kon werken en te kampen had met wondroos. Via WhatsApp gaf [undercoveragent 1] op 27 juni 2018 aan dat hij mogelijk werk had voor medeverdachte [medeverdachte] .
  • Op 10 juli 2018 werd op bevel van de officier van justitie OVC-apparatuur in de woonboot van medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] in [woonplaats] geplaatst. Op 12 juli 2018 werd op bevel van de officier van justitie OVC-apparatuur in het voertuig van [undercoveragent 1] , een Mercedes ML, geplaatst.
  • Op 13 juli 2018 ging [undercoveragent 1] naar de woonboot om twee schilderijen te kopen van [vriendin medeverdachte] voor een bedrag van € 2.500. [undercoveragent 1] gaf aan dat medeverdachte [medeverdachte] in de toekomst wel voor hem kon werken, maar dat medeverdachte [medeverdachte] dan moest stoppen met de wiettransporten. Met medeverdachte [medeverdachte] werd onder meer gesproken over open- en eerlijkheid. [undercoveragent 1] gaf aan dat hij altijd onder de radar was gebleven en dit graag zo wilde houden. Verder werd er onder meer gesproken over Portugal.
  • In de periode van 13 juli 2018 tot en met 11 september 2018 heeft via WhatsApp en telefonisch contact plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] over sociale onderwerpen, zoals bijvoorbeeld de vakantie van [undercoveragent 1] . [undercoveragent 1] heeft in dat verband op 17 augustus 2018 enkele filmpjes naar medeverdachte [medeverdachte] gestuurd, gemaakt vanaf een zeilboot op zee. Ook is er een ontmoeting geweest op 8 augustus 2018 tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] op de woonboot, waarbij onder meer is gesproken over Portugal en de kroketterie in Cambodja.
  • Op 18 september 2018 heeft [undercoveragent 1] geappt met medeverdachte [medeverdachte] . Hij vroeg of medeverdachte [medeverdachte] die vrijdag (21 september 2018) een klusje kon doen. Ze spraken af op de woonboot.
  • Medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] ontmoetten elkaar op 21 september 2018 op het woonadres van medeverdachte [medeverdachte] en gingen vervolgens op pad voor een klus. Medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] zijn in de auto van laatstgenoemde gestapt richting het Noorden. [undercoveragent 1] werd rond 12:30 uur gebeld door undercoveragent [undercovernummer 2] , die zich later naar medeverdachte [medeverdachte] toe voorstelde als [undercoveragent 3] . [undercoveragent 1] gaf medeverdachte [medeverdachte] aan dat de klus niet doorging omdat hij [undercoveragent 3] moest ophalen bij NS-station Breukelen. [undercoveragent 3] was op de vlucht, omdat er iets fout was gelopen bij een klus waarvoor hij opdracht van [undercoveragent 1] had gehad. [undercoveragent 1] gaf aan medeverdachte [medeverdachte] aan dat hij mee mocht omdat hij nu bij de organisatie hoorde en hij [undercoveragent 3] in dat verband toch zou ontmoeten, maar dat als hij er zich niet lekker bij voelde hij bij een treinstation kon worden afgezet. Medeverdachte [medeverdachte] gaf aan dat hij mee wilde. [undercoveragent 3] werd vervolgens opgehaald bij het station in Breukelen. In de auto werd [undercoveragent 3] aangesproken op zijn gedrag door [undercoveragent 1] . [undercoveragent 3] is daarop door [undercoveragent 1] in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte] naar een “safe house” in Hoofdorp gebracht. [undercoveragent 1] heeft aldaar aangekomen de auto verlaten en liet [undercoveragent 3] en medeverdachte [medeverdachte] een moment alleen in de auto. Tijdens dit moment vertelde medeverdachte [medeverdachte] [undercoveragent 3] dat hij ook weleens had moeten vluchten. Medeverdachte [medeverdachte] gaf, op de vraag van [undercoveragent 3] waarom, aan dat hij dit niet kon zeggen omdat hij daarvoor TBS kon krijgen. Nadat [undercoveragent 3] was afgezet zijn medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] naar de woonboot in [woonplaats] gereden. [undercoveragent 1] heeft medeverdachte [medeverdachte] € 300 betaald voor de klus. Daarnaast kreeg medeverdachte [medeverdachte] een prepaid telefoon van [undercoveragent 1] voor het zakelijke contact.
  • Op 25 september 2018 werd de in de woning van medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] in [woonplaats] geplaatste OVC-apparatuur ingeschakeld. Op 27 september 2018 werd de in de auto van [undercoveragent 1] geplaatste OVC-apparatuur ingeschakeld.
  • Op 26 september 2018 heeft [undercoveragent 1] contact opgenomen met medeverdachte [medeverdachte] en is er een afspraak gemaakt voor een klus op donderdagmiddag 27 september 2018. Op 27 september 2018 zijn medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] in de auto van laatstgenoemde gestapt en zijn zij naar Dordrecht gereden. [undercoveragent 1] gaf aan medeverdachte [medeverdachte] aan dat hij wilde weten hoe het zat met het verhaal dat medeverdachte [medeverdachte] aan [undercoveragent 3] had verteld, omdat hij geen risico’s wilde lopen. Medeverdachte [medeverdachte] vertelde daarop aan [undercoveragent 1] dat hij ongeveer twintig jaar geleden had moeten vluchten in verband met een ripdeal en zijn betrokkenheid bij de in verband hiermee doodgeschoten ripper. In Dordrecht liet [undercoveragent 1] medeverdachte [medeverdachte] achter in de auto op het parkeerterrein van het Van der Valk hotel met de opdracht op een pakketje te passen. [undercoveragent 1] heeft medeverdachte [medeverdachte] voor deze klus een bedrag van € 300 betaald.
  • In de periode van 1 oktober 2018 tot en met 13 oktober 2018 hebben er diverse WhatsApp gesprekken van sociale aard plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] . Voorts is er op 10 oktober 2018 een ontmoeting geweest tussen [undercoveragent 1] , [undercoveragent 2] , [vriendin medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte] , waarbij op de woonboot van [vriendin medeverdachte] is gebarbecued.
  • Op 16 oktober 2018 heeft [undercoveragent 1] medeverdachte [medeverdachte] thuis in [woonplaats] opgehaald en zijn ze samen naar een locatie in de buurt van de woonboot gegaan om te praten. In de geparkeerde auto van [undercoveragent 1] is onder meer gesproken over het inperken van risico’s en in dit verband vroeg [undercoveragent 1] medeverdachte [medeverdachte] om details met betrekking tot zijn opmerking over de doodgeschoten ripper. Medeverdachte [medeverdachte] legde vervolgens een gedetailleerde verklaring af waarin hij zichzelf en verdachte heeft belast en aangaf dat het slachtoffer [slachtoffer] was. Verder is er door medeverdachte [medeverdachte] nog gesproken over dat hij, omdat hij zijn huur moest betalen, toch weer wiettransporten ging doen.
  • Op 30 oktober 2018 vond een WhatsApp contact plaats tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] en is er een afspraak gemaakt voor een klus op 1 november 2018. Op 1 november 2018 zijn medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] in de auto van laatstgenoemde naar Meerkerk gereden. In Meerkerk moest medeverdachte [medeverdachte] een USB overhandigen aan undercoveragent [undercovernummer 3] . Door [undercovernummer 3] werd verteld dat de USB belangrijke informatie bevatte om geld op een bepaalde manier weg te (kunnen) zetten. [undercoveragent 1] heeft medeverdachte [medeverdachte] voor deze klus een bedrag van € 300 betaald.
  • In de periode van 6 november 2018 tot en met 5 december 2018 hebben er diverse WhatsApp gesprekken van sociale aard plaatsgevonden en zijn foto’s en video’s over en weer toegezonden tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] .
  • Op 6 december 2018 ontving medeverdachte [medeverdachte] [undercoveragent 1] op de woonboot. Er werd door medeverdachte [medeverdachte] gesproken over dat hij was gestopt met het koerieren van wiet. Verder is er nog gesproken over Portugal. [undercoveragent 1] heeft medeverdachte [medeverdachte] € 300 betaald als voorschot voor toekomstig werk, omdat deze krap bij kas zat, en hem als kerstpakket een fles whisky gegeven.
  • In de periode van 10 december 2018 tot en met 10 januari 2019 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [undercoveragent 1] en medeverdachte [medeverdachte] over sociale onderwerpen.
  • Op 11 januari 2019 heeft [undercoveragent 1] medeverdachte [medeverdachte] thuis opgehaald in verband met een klus. Medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] zijn omstreeks 14:00 uur in de auto van laatstgenoemde gestapt en zijn zij naar Utrecht gereden. Daar ontmoetten zij [undercoveragent 3] . Er moest een man worden aangepakt die schulden had bij [undercoveragent 1] . Medeverdachte [medeverdachte] ging met [undercoveragent 3] mee voor de uitvoering van die opdracht. De betreffende man, undercoveragent [undercovernummer 4] , werd gedwongen zijn waardevolle spullen af te geven. Medeverdachte [medeverdachte] bracht hem daarna, in strijd met de afspraak, naar [undercoveragent 1] . [undercoveragent 1] heeft medeverdachte [medeverdachte] vervolgens voor deze klus een bedrag van € 200 betaald.
  • Op 20 januari 2019 heeft [undercoveragent 1] via WhatsApp contact opgenomen met medeverdachte [medeverdachte] . Hij vroeg of medeverdachte [medeverdachte] een kopie van zijn paspoort wilde sturen in verband met het boeken van een te ondernemen trip.
  • Op 23 januari 2019 heeft [undercoveragent 1] contact opgenomen met medeverdachte [medeverdachte] en is er een afspraak gemaakt voor donderdag 24 januari 2019. Op 24 januari 2019 heeft [undercoveragent 1] medeverdachte [medeverdachte] thuis opgehaald en zijn ze samen naar een locatie gegaan om te praten. In de geparkeerde auto van [undercoveragent 1] is medeverdachte [medeverdachte] geconfronteerd met dossiergegevens waarover [undercoveragent 1] kon beschikken en die strijdig waren met medeverdachte [medeverdachte] zijn lezing over de gang van zaken rond de dood van [slachtoffer] . Medeverdachte [medeverdachte] gaf vervolgens zeer omstandig aan dat zijn verhaal over [slachtoffer] de waarheid was.
  • Op 26 februari 2019 is medeverdachte [medeverdachte] aangehouden en heeft [undercoveragent 2] [vriendin medeverdachte] thuis bezocht. [vriendin medeverdachte] gaf aan op de vraag waarom medeverdachte [medeverdachte] was aangehouden, dat zij had gehoord dat het om moord/doodslag ging maar dat zij hier niets van wist.
De rechtbank concludeert dat er in deze periode van 16 maanden zeer regelmatig contactmomenten zijn geweest waarvan tenminste 22 ontmoetingen. De rechtbank stelt vast dat de relatie tussen [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] enerzijds en medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] anderzijds een opbouw kent in de frequentie en de aard van het contact. Waar het contact aanvankelijk vooral zakelijk begint tussen [undercoveragent 2] en [vriendin medeverdachte] , bouwt de relatie zich – met name tussen medeverdachte [medeverdachte] en [undercoveragent 1] – op tot een vriendschappelijk en later ook zakelijk contact, waarbij details over het privéleven van medeverdachte [medeverdachte] aan bod komen en in toenemende mate een vertrouwensband lijkt te ontstaan.
Op een gegeven moment wordt medeverdachte [medeverdachte] , zoals uit het voorgaande blijkt, ook gevraagd om klusjes voor [undercoveragent 1] te doen, waarvoor medeverdachte [medeverdachte] tot vier keer toe een geldbedrag (driemaal € 300 en eenmaal € 200 per klus) wordt betaald. Daarnaast ontvangt medeverdachte [medeverdachte] twee keer een voorschot voor toekomstig werk (van € 300 en € 450) en een fles whisky van [undercoveragent 1] . Tevens neemt [undercoveragent 1] medeverdachte [medeverdachte] vier maal mee uit eten (in sommige gevallen vergezeld door [undercoveragent 2] en [vriendin medeverdachte] ), waarbij voor het diner in het Okura een bedrag van € 570 werd betaald. Daarnaast zijn ook drie kunstwerken van [vriendin medeverdachte] aangekocht, voor bedragen van respectievelijk (voor één schilderij) € 1.500 en (voor twee schilderijen) € 2.500.
De proceshouding van medeverdachte [medeverdachte] tijdens en na afloop van het WOD-traject
Over de proceshouding van medeverdachte [medeverdachte] merkt de rechtbank het volgende op. Vastgesteld kan worden dat medeverdachte [medeverdachte] tot het moment van de inzet van het WOD-traject nooit in dit dossier is gehoord. Binnen het WOD-traject heeft medeverdachte [medeverdachte] tijdens een drietal ontmoetingen met [undercoveragent 1] , te weten op 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019, voor het eerst gesproken over de toedracht van de dood van [slachtoffer] en over zijn en verdachtes betrokkenheid bij die dood. In de fase na het WOD-traject heeft medeverdachte [medeverdachte] zich nadrukkelijk op zijn zwijgrecht beroepen, omdat hij naar eigen zeggen geen vertrouwen meer had in de politie en het openbaar ministerie. Hij heeft echter wel twee handgeschreven brieven aan de rechtbank overgelegd tijdens eerdere zittingen in zijn strafzaak.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze handgeschreven brieven – en de nadien op de zitting van 8 december 2020 afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte] – zal voegen in het dossier van verdachte. De rechtbank acht dit noodzakelijk om tot een goede beoordeling te komen van het WOD-traject.
In de handgeschreven brieven van medeverdachte [medeverdachte] stond onder meer het volgende:
“Ik wil voor de duidelijkheid gezegd hebben dat ik de heer [slachtoffer] niet heb vermoord. Ik heb echt helemaal niets met zijn vermissing te maken (..) Ik hoorde dat [slachtoffer] met de noorderzon was vertrokken of dood was en dat [naam 1] daar achter zou zitten. Daar heb ik toen bij undercover [undercoveragent 1] mijn eigen draai aan gegeven met als resultaat dat broodje-aapverhaal (..) Hij (
de rechtbank begrijpt: [undercoveragent 1]) kwam met een verhaal over Portugal waarbij ik vals geld kon gaan vervoeren met een boot (..) [undercoveragent 1] gaf mij de indruk dat ik dan wel een keiharde bikkel moest zijn als ik die baan wilde (..) Ik heb hem dat broodje-aapverhaal over [slachtoffer] op de mouw gespeld want daarmee zou ik dan indruk op hem kunnen maken.” [34]
en
“Met het geld dat undercover [undercoveragent 1] mij gaf kon ik mijn hoofd net boven water houden. Eerst beloofden hij en [undercoveragent 2] mij en [vriendin medeverdachte] 2 ton voor een restaurant in Cambodja (..) Ik wilde dat graag om uit de financiële puinhoop te kunnen ontsnappen en daarnaast kon ik daar dan mijn dochter zien die in Thailand woont (..) Toen de investering van [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] niet doorging kwam [undercoveragent 1] met een verhaal dat ik met hem mee kon gaan naar Portugal om vals geld te gaan vervoeren met een boot. Ik moest hem mijn paspoort op sturen en hij zou de vliegtickets voor ons betalen (..) Ik moest voor hem een gevaarlijke man spelen om een kans te maken op die 2 ton op dat restaurant in Cambodja. En later die klussen in Portugal te krijgen (..) Doordat undercoveragent [undercoveragent 1] mij onder druk heeft gezet ben ik hem onzin gaan verkopen.” [35]
De rechtbank stelt vast dat verschillende pogingen zijn ondernomen door de politie en de rechter-commissaris om medeverdachte [medeverdachte] naar aanleiding van deze brieven aanvullende vragen te stellen. Het doel hiervan was om inzicht te verkrijgen in hoe medeverdachte [medeverdachte] de relatie met [undercoveragent 1] heeft ervaren, of hij zich geïntimideerd of onder druk gesteld heeft gevoeld en waar dit volgens medeverdachte [medeverdachte] uit zou blijken. Medeverdachte [medeverdachte] heeft echter op geen enkele vraag antwoord willen geven, omdat hij zijn verhaal alleen bij de rechtbank wilde vertellen.
Ter terechtzitting van 8 december 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte] uiteindelijk verklaard dat hij een vriendschappelijke relatie met [undercoveragent 1] had opgebouwd. Hij gaf ook aan dat hij onder de indruk van [undercoveragent 1] was. Hij kreeg namelijk het idee dat [undercoveragent 1] de baas was van een internationale organisatie waarbinnen veel geld werd verdiend en dat hij, als onderdeel van deze organisatie, dan ook veel geld zou gaan verdienen. Verder had hij het idee gekregen dat [undercoveragent 1] en de mensen die voor hem werkten, geweld niet schuwden. Om die reden heeft medeverdachte [medeverdachte] zich naar eigen zeggen stoerder en gevaarlijker voorgedaan dan hij eigenlijk is. Medeverdachte [medeverdachte] heeft uitgelegd dat hij dit deed met het doel om te stijgen binnen de organisatie van [undercoveragent 1] . Het verhaal dat hij aan [undercoveragent 1] vertelde heeft zich in het hoofd van medeverdachte [medeverdachte] zo ontwikkeld omdat [undercoveragent 1] onder meer dezelfde voornaam had als [slachtoffer] en zowel [undercoveragent 1] als [slachtoffer] een connectie hadden met kunst. [undercoveragent 1] was gelinkt aan kunst via zijn interesse in de schilderijen van [vriendin medeverdachte] en [slachtoffer] omdat hij degene is geweest die destijds is veroordeeld voor de roof in het Van Gogh museum. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] zich voor wat betreft de doodsoorzaak laten inspireren door verschillende films, zoals Schatjes en Fargo. Zodoende heeft medeverdachte [medeverdachte] realiteit en fantasie gekoppeld, wat geresulteerd heeft in het broodje aap verhaal: dat hij samen met verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
In hoeverre is medeverdachte [medeverdachte] misleid tijdens het WOD-traject?
De rechtbank stelt voorop dat WOD-trajecten zich kenmerken door het verkrijgen van informatie door het misleiden van het subject. Voor de effectiviteit van deze opsporingsmethode is dit tot op zekere hoogte noodzakelijk, om het vertrouwen van een verdachte te winnen en te kunnen behouden.
Vastgesteld kan worden dat in dit WOD-traject sprake is geweest van vergaande misleiding door de undercoveragenten. Zo hebben zij, naast het aannemen van een valse identiteit, een strafbaar feit nagebootst (de afpersing van een van de undercoveragenten) en medeverdachte [medeverdachte] laten geloven dat [undercoveragent 1] zich bezig hield met een organisatie die op zijn minst genomen openstond voor het plegen van strafbare feiten waarbij geld kon worden verdiend. Vervolgens hebben zij medeverdachte [medeverdachte] voorgehouden dat hij deel uit zou kunnen maken van dit samenwerkingsverband. Daarbij heeft [undercoveragent 1] zichzelf voorgedaan als een man die een luxe leven leidde en veel geld verdiende. Zo reed [undercoveragent 1] in een dure auto, betaalde hij voor medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] een diner in een met een Michelinster bekroond restaurant in het Okura hotel, heeft hij medeverdachte [medeverdachte] meerdere malen geldbedragen voor klusjes gegeven en stuurde hij medeverdachte [medeverdachte] bijvoorbeeld vakantiefoto’s en filmpjes, zogenaamd gemaakt vanaf een luxe zeilboot.
[undercoveragent 1] heeft met medeverdachte [medeverdachte] voorts de mogelijkheid besproken tot het investeren in het restaurant in Cambodja en later ook over de mogelijkheid om aan een grotere klus mee te werken in Portugal. De rechtbank zal op een later moment nader ingaan op deze twee onderwerpen.
De mate van (psychische) druk die op medeverdachte [medeverdachte] is uitgeoefend
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of medeverdachte [medeverdachte] door de misleiding tijdens de gesprekken dan wel ontmoetingen onder onredelijke grote druk heeft gestaan. De mate van misleiding zoals hier boven is weergegeven, maakt het WOD-traject naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf genomen nog niet onrechtmatig. Dit kan anders zijn, indien blijkt dat het WOD-traject een dusdanige (psychische) druk op medeverdachte [medeverdachte] heeft gelegd dat hij hiermee in relevante mate in zijn keuzevrijheid is beperkt.
De rechtbank neemt hierbij in overweging dat van een kwetsbaar subject, in de zin dat medeverdachte [medeverdachte] door zijn leeftijd of een beperking minder goed in staat was weerstand te bieden aan de misleiding door de undercoveragenten, niet is gebleken. Wel zijn er naar het oordeel van de rechtbank aanwijzingen dat medeverdachte [medeverdachte] , die eerder kampte met een zware harddrugsverslaving en in ieder geval nog steeds softdrugs gebruikte, mogelijk nog in zekere mate afhankelijk was van verdovende middelen. Ook is de rechtbank gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] zich in een financieel penibele situatie bevond. De rechtbank betrekt dit in haar beoordeling.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling de processen-verbaal van de undercoveragenten en hun begeleiders nauwkeurig bestudeerd en daarbij ook de aanvullende informatie uit de verhoren bij de rechter-commissaris betrokken. De rechtbank stelt ten eerste vast dat de processen-verbaal op geen enkele wijze blijk geven dat undercoveragent [undercoveragent 1] tot een gewelddadige criminele organisatie behoorde, zoals door medeverdachte [medeverdachte] herhaaldelijk is gesteld. Ook het eerst ter zitting door medeverdachte [medeverdachte] geschetste subjectieve gevoel dat hij, mits hij over lijken zou gaan, binnen afzienbare termijn toegelaten zou worden tot de gewelddadige criminele organisatie van [undercoveragent 1] , maakt dit niet anders. Immers heeft medeverdachte [medeverdachte] , ook na herhaaldelijk doorvragen van de rechtbank, niet met voorbeelden kunnen onderbouwen hoe hij zich onder druk gezet heeft gevoeld door [undercoveragent 1] en waarom [undercoveragent 1] , die steeds benadrukte zo weinig mogelijk aandacht op zichzelf te willen vestigen, geïnteresseerd zou zijn in een gewelddadige “werknemer”. Kortom: ondanks dat de rechtbank op meerdere manieren en herhaaldelijk heeft geprobeerd om inzicht te verkrijgen in hoeverre medeverdachte [medeverdachte] zich daadwerkelijk (psychisch) onder druk gesteld voelde, is van een ontoelaatbare mate van beïnvloeding door het WOD-traject niet gebleken.
Zijn de door medeverdachte [medeverdachte] tijdens het WOD-traject afgelegde verklaringen over de toedracht van de dood van [slachtoffer] beïnvloed door de undercoveragenten?
Tijdens het WOD-traject zijn door medeverdachte [medeverdachte] een aantal voor hem zeer belastende uitspraken gedaan, waarin hij voorzien van een aanzienlijk aantal details vertelt over hoe hij, samen met verdachte, [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en wat vervolgens heeft plaatsgevonden. Zoals eerder uiteengezet, is van belang of medeverdachte [medeverdachte] – zonder dat hij hier wetenschap van heeft – in een feitelijke verhoorsituatie terechtkomt, terwijl de waarborgen van een formeel verhoor (in het bijzonder de cautie) ontbreken. De undercoveragent is niet als opsporingsambtenaar bekend bij medeverdachte [medeverdachte] , en mag dus ook geen vragen stellen of medeverdachte [medeverdachte] op dusdanige wijze sturen in zijn verklaring dat hij in feite een verhoor aan het verrichten is.
De belastende verklaringen van 27 september 2018, 16 oktober 2018 en 24 januari 2019 hebben allen plaatsgevonden in de auto van [undercoveragent 1] . Met OVC-apparatuur zijn de gesprekken in zijn geheel opgenomen. In het dossier bevindt zich een letterlijke uitwerking van deze communicatie, zodat de rechtbank in staat is om te toetsen of en zo ja, in welke mate, sprake is van ontoelaatbare bemoeienis met de verklaring door de [undercoveragent 1] .
De rechtbank stelt voorop dat 21 september 2018 het startmoment was van de fase waarin medeverdachte [medeverdachte] belastende informatie is gaan delen met de undercoveragenten. Uit de door de undercoveragenten opgemaakte processen-verbaal van hun contacten met medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] die dag spontaan en zonder dat hem daarna werd gevraagd, richting [undercoveragent 3] verklaarde dat hij ook weleens had moeten vluchten.
De rechtbank heeft oog voor de sfeer die op dat moment in de auto moet hebben geheerst. Aan medeverdachte [medeverdachte] was voorgehouden dat [undercoveragent 3] onderdeel was van de organisatie van [undercoveragent 1] . Medeverdachte [medeverdachte] was duidelijk gemaakt dat [undercoveragent 3] op de vlucht was, omdat er iets fout was gelopen bij een klus. Dat medeverdachte [medeverdachte] zodoende ook over vluchten begon, vindt de rechtbank niet opmerkelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is medeverdachte [medeverdachte] niet onder druk gezet of op andere wijze gemanipuleerd door [undercoveragent 3] om op deze wijze te verklaren. Medeverdachte [medeverdachte] heeft er zelf voor gekozen om zijn verhaal te delen.
Anders dan de verdediging concludeert de rechtbank evenmin dat op 27 september 2018 en 16 oktober 2018 sprake is geweest van ongeoorloofde druk of dwang of dat de undercoveragenten zodanig sturend hebben gehandeld dat dit de verklaringsvrijheid van verdachte heeft aangetast.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de inhoud van de uitgewerkte auditieve registraties, in samenhang bezien met de verslaglegging van de undercoveragenten, blijkt dat de undercoveragenten weliswaar enigszins sturend zijn geweest als het gaat om het aan de orde stellen van de thematiek, maar hieruit blijkt tevens dat medeverdachte [medeverdachte] degene is die als eerste sprak over moord en over [slachtoffer] . De rechtbank verwijst daarbij in het bijzonder naar de volgende passages in de naar aanleiding van de OVC opgestelde schriftelijke verslagen:
27 september 2018:
[undercoveragent 1] : Zooo .. Ik heb van de week wel uitgebreid met [undercoveragent 3] gesproken. Wat .. die vertelde een verhaal ofzo ..? Ik moet toch effe aan jou vragen zo .. eeeh .. een verhaal over .. hij vertelt dus over Kreta ofzo en dat je daar hebt ondergedoken gezeten, op de één of andere manier.. (..)
[undercoveragent 1] : Ja en wat .. hij vertelde iets met TBS. .. n.t.v .. in eerste instantie ga ik dan een beetje in de hoijzers .. met TBS, dat zou ik dan het liefste willen weten, in plaats van [undercoveragent 3] natuurlijk.
[medeverdachte] : Ik eeeh. Ik moest gewoon effe weg. (..)
[medeverdachte] : Eeeh .. er was iets eeh iets geript .. aan de overkant .. best wel hevig .. n.t.v. (..)
[medeverdachte] : Nou .. n.t.v. hebben we foutje(?) .. n.t.v. .. (..)
[undercoveragent 1] : He? Oh .. kan je beter effe weg zijn .. (..)
[undercoveragent 1] : Wat hebben .. Wat voor actie is dat geweest?
[medeverdachte] .. schieten .. auto ..
[undercoveragent 1] : Oh?
[medeverdachte] : En in de schredder. (..)
[undercoveragent 1] : Maar je zegt afgeknald en begraven en daarna opgegraven?
[medeverdachte] : ....(..)
[undercoveragent 1] : Dat is al lang...is dat lang geleden?
[medeverdachte] : ....al 25 jaar. [36]
16 oktober 2018
[undercoveragent 1] : Ik heb wat vragen ff voor eeehh, zaken natuurlijk. Over die knakker die koud gemaakt is. Ik heb alles op een rijtje gezet en wat nagevraagd. Ik wil toch wat meer dingen weten om zeker te weten dat ik geen ehh risico’s loop en jij ook niet. In principe natuurlijk he, moeten we geen eehhh. Als jou wat overkomt, moetje mij niet mee willen sleuren. Ik probeerde schade helemaal te beperken dus dan moet ik het wel. (..)
[undercoveragent 1] : Ja, ik doe het liever .. voorkomen is veel beter dan genezen natuurlijk. Wat jij hebt geflikt dat zou ik misschien niet eens durven heel respect hoor, dat wel. Maar dat zit niet in mij ofzo maar ik wil wel voorkomen dat ik er gelazer mee krijg. Dus dan moeten we wel even kijken welke risico's zijn er en wat kan er nog een keer terug komen maar daar heb je zelf ook weleens over nagedacht ook? Ik denk datje daar maandenlang over nagedacht hebt?
[medeverdachte] : Daar ben ik echt heel goed mee bezig geweest, [undercoveragent 1] . Dat hebben we heel goed gedaan. En desnoods rijdt ik met je naar mijn ouwe partner.
[undercoveragent 1] : Wie weten ervan?
[medeverdachte] : Eén
[undercoveragent 1] : Je was totaal met z’n tweeën dus? Je was totaal met z’n drieën, alleen de derde die is er niet meer? .. Hoe heette die gozer?
[medeverdachte] : [undercoveragent 1] . Hij heet ook [undercoveragent 1] .
[undercoveragent 1] : Dat meen je. Ik ben toch niet achterlijk zeker? Te kutten...Oké, oké. (..)
[medeverdachte] : Hij was Surinamer. Hij heeft vroeger die van Gogh roof gedaan. (..)
[undercoveragent 1] : Ja. Oké. En waarom. We werd natuurlijk door anderen door ehh de eigenaar van de 20 kilo verwacht dat je hem af zou maken.
[medeverdachte] : Ja.
[undercoveragent 1] : Mmm hoe is dat gegaan dan? (..)
[medeverdachte] : Een terrein in Halfweg. (..)Enne daar heb ik hem door zijn kop geknald. (..)
[undercoveragent 1] : Ja dat ken ik wel. Dat is vlakbij mij. Heb jij hem door zijn kop geschoten?
[medeverdachte] Mm. En de eerste was een ketser. Die ketste af op zijn leren jas. Munitie nat. (..)
[medeverdachte] : Toen hebben we eerst met een bobcatje hem ehh begraven, beton opgegooid. Toen dachten we dat iemand het wist. Hebben we hem eruit gehaald en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[undercoveragent 1] : Vandaar dat je hem opgegraven hebt. Als het onder de grond ligt, laat je het liggen. Een bobcat? Heb je die gehuurd?
[medeverdachte] : Ja. (..)
[undercoveragent 1] : En beton erover gegooid? Dat was ook nog wat werk toch? (..)
[medeverdachte] : En ik had er ook zuur over gegooid. Allemaal niet geholpen. Uiteindelijk opgetakeld. (..)
[medeverdachte] : Ehh toen dachten we dat iemand het wist en toen hebben we hem in de shredder gegooid.
[undercoveragent 1] : Ja, opgegraven?
A: Ja. (..)
[undercoveragent 1] : Ja maar voor het vershredderen. Waar heb je dat gedaan. Waar heb je hem uitgesmeerd?
[medeverdachte] : Op een boerenland
[undercoveragent 1] : Gewoon een boerenland ergens? Ben je nog weleens terug geweest?
[medeverdachte] : Tussen de bloembollen.
[undercoveragent 1] : De bloembollen? In Zeeland?
[medeverdachte] : Nee.
[undercoveragent 1] : Daar staan de meeste bloembollen.
[medeverdachte] : Nee, Noordwijkerhout. (..)
[medeverdachte] . Liever had ik dat niet gedaan, maar goed. Het is op mijn pad gekomen.
[undercoveragent 1] : Nee, daarom en ik weet het nou. Ik vind het harstikke fijn dat je het vertelt want ik heb natuurlijk zelf ook damage control. [37]
De rechtbank merkt op dat er een zekere opbouw in de vraagstelling zit, naarmate medeverdachte [medeverdachte] meer vertelt aan [undercoveragent 1] . Zo wordt er op 27 september 2018 in eerste instantie voornamelijk gereageerd op wat medeverdachte [medeverdachte] verklaart en wordt medeverdachte [medeverdachte] meegenomen in zijn eigen verhaal. Op 16 oktober 2018 is te lezen dat verschillende (verdiepende) vragen zijn gesteld, zoals voornoemde passages eveneens aantonen. Hoewel dit gesprek in toenemende mate aspecten vertoont van een verhoor, is de rechtbank van oordeel dat van een onacceptabele wijze van sturen en ongeoorloofde bemoeienis met de inhoud van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , niet is gebleken. De rechtbank is van oordeel dat dit soort vragen ook binnen een “normaal gesprek” gesteld konden worden. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat undercoveragent [undercoveragent 1] hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij meer verduidelijking wilde en dat medeverdachte [medeverdachte] op bepaalde momenten binnensmonds sprak. [38] Ook de opmerkingen van [undercoveragent 1] dat hij aan
damage controldoet, vindt de rechtbank niet ongeoorloofd, aangezien [undercoveragent 1] dit pas benoemt nadat medeverdachte [medeverdachte] al heeft prijsgegeven dat hij [slachtoffer] heeft gedood.
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank ziet dat de druk op medeverdachte [medeverdachte] in het gesprek van 16 oktober 2018, afgezet tegen het gesprek van 27 september 2018, gestaag werd opgevoerd door de undercoveragenten. Zo werden de vragen – die gesteld werden naar aanleiding van de antwoorden die medeverdachte [medeverdachte] gaf – indringender. In het gesprek dat volgde op 24 januari 2019 is de druk vervolgens nog verder opgevoerd.
Uit het proces-verbaal van begeleiding van 24 januari 2019 volgt dat [undercoveragent 1] de volgende opdracht heeft ontvangen van zijn begeleiders [begeleider 2] en [begeleider 3] :
“Op donderdag 24 januari 2019 gaven wij, verbalisanten, aan [undercovernummer 5] de volgende opdracht:
• Haal [medeverdachte] op bij de woonboot voor een klus.
• Bevraag [medeverdachte] dieper over hetgeen hij heeft verklaard met betrekking tot zijn betrokkenheid bij het levensdelict waarover hij eerder sprak.
Het doel van deze opdracht was om in het kader van het genoemde onderzoek, informatie in te winnen over de mogelijke betrokkenheid van de hierboven genoemde verdachte, bij de in het bevel genoemde strafbare feiten.” [39]
Gekozen is om medeverdachte [medeverdachte] op 24 januari 2019 te confronteren met CIE-informatie over het onderzoek. Bij de rechter-commissaris heeft begeleider [begeleider 3] hierover verklaard dat deze informatie aan medeverdachte [medeverdachte] is voorgehouden om hem hiermee te confronteren. De begeleiders wilden hier mee bereiken dat medeverdachte [medeverdachte] zich ervan bewust was, dat als er eventueel een probleem zou zijn, [undercoveragent 1] hem erbij zou kunnen helpen. [40] Begeleider [begeleider 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat deze CIE-informatie aan medeverdachte [medeverdachte] is voorgehouden om nog een keer terug te kunnen komen op het onderwerp van het strafbare feit. Deze CIE-informatie was voorhanden en kon goed worden gebruikt door het onderzoeksteam. [41]
Dat de vraagstelling op 24 januari 2019 indringender wordt komt – onder meer – tot uiting in de volgende passages in het naar aanleiding van het OVC-gesprek opgestelde schriftelijke verslag:
[undercoveragent 1] : Nou de plannen die ik had voor vanmiddag gaan niet door maar dat komt misschien een andere keer nog wel. Maar ik heb vanochtend effe wat opgehaald bij iemand. Dat was die waar ik het over had he via mijn contact bij de kit.
[medeverdachte] : Ja.
[undercoveragent 1] : Ik zal je zo wel effe wat laten lezen. (..)
[undercoveragent 1] : Aan de ene kant heb je een goed verhaal. Weetje...dat over die moord dan he. Die gozer die je overhoop gepompt hebt. (..)
: Nee he, maar ik ben harstikke blij met je he want wij hadden het over vertrouwen. Vertrouwen, eerlijkheid en zeker nu je meegaat naar Portugal. En ik denk dat daar gewoon goed in de business gaan. Alleen het verhaal klopt op driekwart enne want er loopt nog geen onderzoek maar er is wel .. Mensen hebben wel erover gesproken. (..)
[medeverdachte] : Wie heeft dat dan verklaard joh ..
[undercoveragent 1] : Ja dat staat daar niet bij natuurlijk dat is allemaal van die gasten van ..
[medeverdachte] : Wat the fuck.
[undercoveragent 1] : .. van die hoe heet het van die Criminele inlichtingen dienst natuurlijk die ehh
[medeverdachte] : Mijn naam ..
[undercoveragent 1] : Was nou bijna alles waar want, het laatste stukje want eigenlijk vindt ik dit een aannemelijk want...Ja dit aannemelijk en de laatste keer dat ik dat van die shredder gezien heb dat was volgens mij in een of andere horrorfilm. En ik vond het van jouw fantastisch. Ik vond het wel een mooi verhaal hoor daar niet van hoor maar nu heb ik dit gelezen en denk ik dan eigenlijk was het te fantastisch. En voor jouw .. voor jouw, jij bent geen
amateur. Jij gaat niet met een lijk uit een auto en dan onderdelen eruit hobbelen. Dat doe jij helemaal niet.
[medeverdachte] : Dit klopt helemaal niet. (..)
[undercoveragent 1] : Kijk als wij alles weg kunnen poetsen. Alles weg kunnen poetsen. Als wij kunnen .. hee prima kijk dat gaat nooit meer gevonden worden of het ligt er wel ergens wij zorgen dat het nooit meer gevonden wordt. Hee dan ben jij voor mij .. voor mij is het dan klaar.
[medeverdachte] : het gaat nooit meer gevonden worden.
[undercoveragent 1] : Dat van die shredder?
[medeverdachte] : Ja
[undercoveragent 1] : Ja maarja .. ik ga nog is een keertje lezen hoor. Ik vindt het niet leuk om hier mee te komen he want ik zit hier net zo goed mee. Vanochtend echt effe zitten denken. Wat moet ik hier nou godverdomme mee.
[medeverdachte] : Zo ja...
[undercoveragent 1] : Want ik zou je natuurlijk meenemen in mijn wereld en die hebben wel wat gezien maargoed. Dan zou ik echt wat laten zien en dan wil ik gewoon 100 procent achter staan dat jij gewoon veilig bent voor mij. Dat er geen risico is ok niet voor jezelf. Dat wil ik gewoon niet want ik blijf al zo een tijd onder de radar. (..)
[undercoveragent 1] : En dan denk je van het was een fantastisch verhaal geweest van de shredder he als jij je effe in mij verplaatst dan zou je ook twijfels hebben van kom op. Die veraaier staat nu op papier die van alles hebben geluld en die hebben wel alles bij het rechte eindje eigenlijk alleen het laatste detail eigenlijk van wat is er met dat lijk gebeurd.
[medeverdachte] : Dat klopt niet. (..)
[undercoveragent 1] : Ja joh als jij zegt dat het niet klopt dan klopt het niet. Alleen dan moeten wij even terug naar af en dan gaan wij er eens ernstig over nadenken en Portugal eventjes op de langere baan schuiven. Dan komt er nog wel wat natuurlijk maar eventjes terug naar af. [42]
Naast het feit dat het gesprek over [slachtoffer] op 24 januari 2019 niet op initiatief van medeverdachte [medeverdachte] heeft plaatsgevonden maar is gestart door medeverdachte [medeverdachte] actief met CIE-informatie te confronteren (dat wil zeggen: door het hem direct voor te houden), is de vraagstelling door [undercoveragent 1] zowel indringend als sturend. De rechtbank is van oordeel dat tegen de achtergrond van voornoemde passages bezien, de grens van het toelaatbare is overschreden. Aan medeverdachte [medeverdachte] is immers meegedeeld dat zijn naam voorkomt in het politiesysteem en daar in verband wordt gebracht met [slachtoffer] . Ook liet [undercoveragent 1] , om de druk op medeverdachte [medeverdachte] verder op te voeren, weten dat medeverdachte [medeverdachte] hierdoor, en meer specifiek omdat er hiaten zaten tussen de dossierinformatie en zijn verklaring, een mogelijk risico voor de organisatie vormde. Vervolgens is medeverdachte [medeverdachte] meegedeeld dat de hem beloofde zakenreis naar Portugal in verband met dit mogelijk risico niet doorging. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank op ongeoorloofde wijze druk uitgeoefend op medeverdachte [medeverdachte] , waardoor hij feitelijk in een verhoorsituatie is geplaatst waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken.
Tussenconclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het gesprek van 24 januari 2019, anders dan de gesprekken van 27 september en 16 oktober 2018, moet worden uitgesloten van het bewijs omdat dit gesprek in strijd met de verklaringsvrijheid van medeverdachte [medeverdachte] heeft plaatsgevonden en hiermee een inbreuk is gemaakt op de rechten van verdachte zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid Sv en artikel 6 EVRM.
Voldoende nauwkeurige verslaglegging
Medeverdachte [medeverdachte] heeft gedurende de zittingsdagen herhaaldelijk aangegeven dat hij een vriendschappelijke en vooral zakelijke omgang met [undercoveragent 1] is blijven nastreven omdat [undercoveragent 1] bij hem de indruk heeft gewekt dat hij interesse had om te investeren in het restaurant in Cambodja en later ook gesprekken met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehad over de mogelijkheid om samen zaken te doen in Portugal. De rechtbank stelt vast dat de onderwerpen Cambodja en Portugal voor medeverdachte [medeverdachte] een belangrijke stimulans zijn geweest om de relatie met [undercoveragent 1] te verdiepen en te behouden, wat uiteindelijk heeft geleid tot het delen van medeverdachte [medeverdachte] zijn verhaal over de dood van [slachtoffer] . Door [undercoveragent 1] is meerdere malen benadrukt dat hij eerlijk moet zijn over het verhaal, omdat [undercoveragent 1] onder de radar wilde blijven en hij aan
damage controlprobeerde te doen.
Zoals ook door de Hoge Raad is benadrukt in de eerdergenoemde arresten van 17 december 2019, dient de rechtbank voor de beoordeling van het verloop van het WOD-traject en de rechtmatigheid hiervan te beschikken over een voldoende nauwkeurige verslaglegging van alle handelingen en gesprekken die in het kader van dit traject hebben plaatsgevonden.
Met het oog hierop is de rechtbank van oordeel dat de verslaglegging op deze punten beperkt is geweest. Daarbij neemt de rechtbank echter wel in aanmerking dat tijdens een inzet geen, althans zeer beperkt mogelijkheid is om aantekeningen te maken van alles wat gebeurt en wordt gezegd. De verslaglegging is dus per definitie achteraf, waarbij het niet verwonderlijk is dat niet alle details en exacte bewoordingen kunnen worden gereproduceerd. Dit heeft evenwel niets te maken met een feilbaar menselijk geheugen. Onderdeel van de taak van undercoveragenten als [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] is namelijk het onthouden van belangrijke en relevante zaken in de communicatie. Met deze wetenschap nemen zij deel aan de communicatie en zijn zij zich bewust hiervan, zodat deze later geverbaliseerd kunnen worden. Dat over het verloop van gebruikelijke dagelijkse bezigheden en gesprekken over koetjes en kalfjes geen uitgebreid verslag wordt gedaan, kan de rechtbank dan ook op zichzelf begrijpen en doet als zodanig niet af aan de nauwkeurige verslaglegging. Daarbij blijft van belang dat ook ten aanzien van de meer “triviale” onderdelen van de gesprekken alleen door een nauwgezette verslaglegging van dit traject inzicht kan worden verkregen in de – zeker bij een langlopend traject als het onderhavige – de ontwikkeling en de dynamiek van de interactie en relatie tussen de medeverdachte [medeverdachte] en de undercover agenten.
De rechtbank is gebleken dat informatie die essentieel is geweest voor de richting van het onderzoek niet altijd tot in detail in de processen-verbaal is opgenomen. Zo geven de processen-verbaal slechts in summiere en algemene bewoordingen aan op welke wijze de (start-) communicatie over Cambodja en Portugal is verlopen, waardoor de dynamiek van de interactie en in samenhang daarmee de gewekte verwachtingen met betrekking tot deze onderwerpen niet te abstraheren zijn. Evenmin zijn er, een enkele uitzondering daargelaten, auditieve of audiovisuele registraties gemaakt van de communicatie over deze onderwerpen. Dit terwijl de investering in Cambodja en de zakenreis naar Portugal, als de twee grote beloftes, cruciaal waren voor het aangaan en de ontwikkeling van de relatie tussen [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] enerzijds en medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] anderzijds en de toekomst van laatstgenoemden. Hoewel de gesprekken die betrekking hebben op de dood van [slachtoffer] met OVC-apparatuur zijn opgenomen en later woordelijk zijn uitgewerkt, is dit niet het geval voor de gesprekken met betrekking tot de onderwerpen Cambodja en Portugal. Deze gesprekken zijn slechts opgesomd in verschillende processen-verbaal, terwijl het technisch gesproken zeer wel mogelijk moet zijn geweest om ook de gesprekken waarin deze onderwerpen aan bod zouden komen, met OVC-apparatuur op te nemen. Nu ook de processen-verbaal die zien op de ontmoetingen waarbij zowel [undercoveragent 2] (en andere undercoveragenten) als [undercoveragent 1] aanwezig waren op onderdelen verschillen onderstreept dit de noodzaak en het belang van een auditieve en/of zo mogelijk audiovisuele registratie. De rechtbank merkt in dit verband op dat de gesprekken over het investeren in het restaurant in Cambodja al vanaf februari 2018 ter sprake is gekomen, terwijl de OVC-apparatuur pas in juli 2018 is geplaatst en het nog eens twee maanden duurde voordat de OVC-apparatuur (in september 2018) daadwerkelijk werd ingeschakeld.
Het laatste is overigens ook van belang bij de ontmoeting met [undercoveragent 3] , het vluchtende lid van [undercoveragent 1] organisatie, op 21 september 2018 en het gesprek in de auto tussen [undercoveragent 1] , [undercoveragent 3] en medeverdachte [medeverdachte] en vervolgens het gesprek tussen laatstgenoemden in de auto bij het “safe house”. Dit gesprek vormde de aanzet voor de daaropvolgende gespreken van 27 september en 16 oktober 2018. Ten tijde van het gesprek van 21 september 2018 was de apparatuur in de auto nog niet ingeschakeld. Pas na dit gesprek is hiertoe overgegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank doet deze gang van zaken af aan de nauwkeurige verslaglegging, waardoor het voor de rechtbank moeilijk te toetsen is in welke mate medeverdachte [medeverdachte] zou zijn beïnvloed door deze onderwerpen om zijn verhaal te doen. Steun voor dit oordeel ziet de rechtbank ook in de navolgende passage van de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (2014A009
):
“De officier van justitie zal het strafdossier op een dusdanige wijze moeten samenstellen dat de rechtbank en de verdediging in staat zijn om het totale verloop van het onderzoek naar behoren te kunnen controleren. Daarnaast zal de rechtbank de rechtmatigheid van de bewijsverkrijging moeten kunnen beoordelen en of de beginselen van behoorlijke procesorde in acht zijn genomen bij de uitvoering van de opsporingshandelingen. Ook zal de rechtbank zich een oordeel moeten kunnen vormen omtrent de kwaliteit van het bewijs. Verder moet informatie die essentieel is geweest voor de start en de richting van het onderzoek (met het oog op de verantwoording van dat onderzoek) voldoende duidelijk in de processtukken zijn gerelateerd (..) De officier van justitie mag bij het samenstellen van het strafdossier rekening houden met bijzondere belangen, zoals de bescherming van de veiligheid van mensen en de afscherming van methodieken en middelen. Deze belangen kunnen een minder gedetailleerde verantwoording rechtvaardigen. Dit mag er echter niet toe leiden dat de rechtbank aan de hand van het samengestelde strafdossier niet meer kan beoordelen of de opsporing overeenkomstig de relevante rechtsregels heeft plaatsgevonden.”
Tegen de achtergrond van het voornoemde bezien concludeert de rechtbank dat de processen-verbaal, ook in onderlinge samenhang bezien met de verhoren bij de rechter-commissaris, haar onvoldoende in staat stellen om voldoende gedetailleerd te kunnen onderzoeken en beoordelen of medeverdachte [medeverdachte] door misleiding van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid.
Conclusie
Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet volledig kan beoordelen of uitsluiten dat medeverdachte [medeverdachte] door misleiding en/of beloftes van de undercoveragenten, dan wel als gevolg van deze afhankelijkheidsrelatie tot de undercoveragenten, is beperkt in zijn verklaringsvrijheid. Daarbij is in ieder geval wel vast komen te staan dat op 24 januari 2019 ontoelaatbare druk is uitgeoefend op medeverdachte [medeverdachte] door hem feitelijk in een verhoorsituatie te plaatsen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwarende elementen uit het gehele WOD-traject van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de rechtmatigheid van een aantal cruciale onderdelen van dit traject onvoldoende te beoordelen zijn.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de undercoveragenten en hun begeleiders nogmaals bij de rechter-commissaris te horen af. Het volgende is daarbij van belang. Zoals eerder uiteen is gezet, hebben de undercoveragenten hun verslaglegging van alle contactmomenten met medeverdachte [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] neergelegd in verschillende processen-verbaal. Ook zijn de undercoveragenten en hun begeleiders reeds gehoord bij de rechter-commissaris. In beide gevallen hebben zij hun verslaglegging gedaan c.q. hun verklaringen afgelegd op basis van hun herinneringen. Nu de rechtbank juist een volledige verslaglegging mist op bepaalde onderwerpen, waarvan alleen met gebruik van OVC-gesprekken en de uitwerking hiervan een compleet beeld ontstaat, kan het geconstateerde gebrek niet geheeld worden door het nogmaals horen van deze personen.
5.3.6.
Is er voldoende ander bewijs voorhanden?
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier naast het WOD-traject aanwijzingen bevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van deze aanwijzingen overweegt de rechtbank nog het volgende.
Uit het strafdossier leidt de rechtbank af dat getuige [getuige 1] de laatste persoon is die [slachtoffer] heeft gesproken. Het gesprek vond plaats op 2 januari 2002 omstreeks 22:00 uur via de telefoon. [getuige 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij hoorde dat [slachtoffer] tijdens dit gesprek in het bijzijn was van verdachte en dat hij verdachte op de achtergrond hoorde roepen. [43] Dit betekent dat verdachte mogelijk een van de laatste personen is geweest die zich in de nabijheid van [slachtoffer] heeft begeven vóór zijn verdwijning. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit echter niet dienen als bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij het om het leven brengen van [slachtoffer] . De rechtbank vindt hiervoor redengevend dat, behalve de verklaringen die zijn afgelegd tijdens het WOD-traject, onduidelijk is op welk moment [slachtoffer] exact om het leven is gebracht.
Ook de overige aanwijzingen, zoals de omstandigheid dat verdachte na de vermissing van [slachtoffer] langs de [adres] rijdt en met [naam 4] via Facebook Messenger chat over “één ding dat gelukkig buiten schot is gebleven”, leveren onvoldoende (steun)bewijs op om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. [44] De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.

6.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [ex-partner] (de ex-vriendin van [slachtoffer] ) vordert
€ 4.360, - aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit een herinneringsmonument in de vorm van een kunstwerk. Het geheel te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [zoon slachtoffer] (de zoon van [slachtoffer] ) vordert € 9.500, - aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit gederfd levensonderhoud tot aan de datum dat hij meerderjarig wordt. Het geheel te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen zullen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [ex-partner] en [zoon slachtoffer] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2021.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van verdenking contra [medeverdachte] met nummer 2015262194 van 16 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] .
2.Een proces-verbaal van verhoor [vriendin] met nummer BZC 1150/’19 van 9 oktober 2019, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] , [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 901-904 (Algemeen dossier).
3.Verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2020
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2015262194 van 17 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 348-349 (Algemeen dossier).
5.Verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2020.
6.Een proces-verbaal van bevindingen informant [undercovernummer 5] met nummer 20181016-I1 van 17 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [undercovernummer 5] (WOD-dossier).
7.Een mutatie rapport vermissing persoon met nummer 2002021969-1 van 25 januari 2002, pag. 2 (Algemeen dossier)
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2015262194 van 17 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 353 (Algemeen dossier)
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [ex-partner] met nummer 2002021969-4 van 9 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 17 (Algemeen dossier)
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2015262194 van 17 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 353 (Algemeen dossier).
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] met nummer 2015262194 van 12 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] , [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 812 (Algemeen dossier).
12.Een proces-verbaal van verhoor getuige [ex-partner] met nummer 2002021969-4 van 9 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 17 (Algemeen dossier).
13.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015262194 van 19 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , pag. 740 (Algemeen dossier)
14.Een mutatie rapport vermissing persoon met nummer 2002021969-1 van 25 januari 2002, pag. 2 (Algemeen dossier)
15.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015262194 van 16 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , pag. 380 (Algemeen dossier).
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 14 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 397-398 (Algemeen dossier)
17.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015262194 van 16 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 382-383 (Algemeen dossier).
18.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015262194-33 van 2 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , pag. 697-698 (Algemeen dossier).
19.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015262194 van 10 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , pag. 1170-1176 (Algemeen dossier).
20.Geschriften, te weten tipformulieren Opsporingstiplijn van 12 maart 2019, pag. 1254-1256 (Algemeen dossier).
21.Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 34-35.
22.Een proces-verbaal aanvraag bevel stelselmatige informatie-inwinning met nummer 2015262194 van 23 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (BOB-dossier).
23.Een proces-verbaal van verdenking contra [medeverdachte] met nummer 2015262194 van 16 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar]
24.Bij dit onderdeel is het van belang te wijzen op de zeer uitvoerige conclusies van de AG’s Machielse en Bleichrodt van respectievelijk 25 september 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:1042 de zaak ‘Kaatsheuvel’) en 18 juni 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:648 ‘Postbankzaak’), behorend bij de arresten van de Hoge Raad in deze zaken van 17 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019, 1982 en 1983) en de daarin opgenomen noten ten aanzien van (internationale) rechtspraak en literatuur waaraan een deel van de overwegingen zijn ontleend.
25.Een proces-verbaal van verhoor getuige [undercovernummer 5] van 28 februari 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank
26.Proces-verbaal [undercoveragent 1] : “Verder hadden we op de woonboot met [vriendin medeverdachte] en [medeverdachte] gesprekken van sociale aard die gingen over de kunst van [vriendin medeverdachte] , [medeverdachte] ’s werk als kok op cruise schepen in het verleden, reizen, Cambodja, Thailand en zijn dochter daar die hij al 11 jaar niet had gezien, dat hij voor softdrugs 2 jaar had vastgezeten in Thailand, Herman Brood, dat hij vroeger vanaf Marokko naar Portugal met Hash had gevaren, dat hij lang geleden een restaurant voor de Hells Angels had opgezet in Albufeira, dat hij een hoerentent in Thailand had gerund en dat hij op 1 februari aan zijn knie zou worden geopereerd. Verder vertelden [vriendin medeverdachte] en [medeverdachte] over een restaurant in Cambodja dat zij wilden overnemen en daarvoor veel geld nodig hadden om het rond te krijgen.” Proces-verbaal [undercoveragent 2] : “Dat ze samen met [medeverdachte] in Cambodja geweest was en dat ze daar een restaurant gezien hadden die ze graag over wilde nemen. De prijs die ze er dan voor moesten betalen was 125.000 euro. Dat ze de dochter van [medeverdachte] getroffen hadden in Cambodja en dat dat heel goed gegaan was.”
27.Daar waar gesproken wordt over deze en hierna te noemen WhatsApp gespreken ziet dat op de in de pagina’s 294 tot en met 330 van het WOD-dossier weergegeven (WA) gesprekken.
28.Concreet is het navolgende besproken: “Wij, [undercovernummer 5] en [undercovernummer 6] , bespraken met [medeverdachte] en [vriendin medeverdachte] waar zij nu van leefden waarbij bleek dat [vriendin medeverdachte] samen met haar ex nog een koophuis heeft waar haar ex in wil blijven wonen, dat zij een ziektewet uitkering heeft en dat [medeverdachte] een uitkering van de gemeente ontvangt.”
29.De letterlijke tekst uit het WOD-dossier: “Op de terugweg vertelde ik dat [undercovernummer 1] financieel goed was onderlegd, hij verstand had van diamanten en bitcoins en dat ik voor [undercovernummer 1] wat zou checken bij een contact van mij die bij de politie werkt. Ik vertelde [medeverdachte] dat als hij een echt probleem zou hebben ik het mogelijk voor hem kon laten checken.”
30.Een proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met nummer 2015262194 van 10 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , pag. 82 (Algemeen dossier)
31.Een proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met nummer 2015262194 van 10 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 171 (Algemeen dossier)
32.Via WhatsApp is onder meer besproken dat [undercoveragent 1] in Portugal zat voor werk en dat hij boten aan het wegbrengen was. Verder blijkt uit de WhatsApp berichten dat medeverdachte [medeverdachte] meermalen een afspraak probeerde in te plannen met [undercoveragent 1] .
33.Er is onder meer gesproken over dat [undercoveragent 1] ziek is geweest, voor zijn moeder zorgt en het druk heeft met werk. Verder zijn er door medeverdachte [medeverdachte] meerdere moppen naar [undercoveragent 1] gestuurd, zijn er nieuwjaarswensen uitgewisseld en is er gesproken over de rechtszaak met betrekking tot de woning van [vriendin medeverdachte] en haar ex-partner. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] [undercoveragent 1] en [undercoveragent 2] uitgenodigd op zijn en [vriendin medeverdachte] verjaardag en heeft [undercoveragent 1] medeverdachte [medeverdachte] gevraagd voor een klus op 11 januari 2019.
34.Schriftelijke verklaring van [medeverdachte] overgelegd ter terechtzitting van 6 juni 2019.
35.Schriftelijke verklaring van [medeverdachte] overgelegd ter terechtzitting van 3 september 2020.
36.Een proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met nummer 2015262194 van 10 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , pag. 84 (Algemeen dossier).
37.Een proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met nummer 2015262194 van 30 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 95 (Algemeen dossier).
38.Een proces-verbaal van verhoor getuige [undercovernummer 5] van 28 februari 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
39.Een proces-verbaal van begeleiding met nummer 20190124-B van 24 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [begeleider 2] en [begeleider 3] (WOD-dossier).
40.Een proces-verbaal van verhoor getuige [begeleider 3] van 28 mei 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
41.Een proces-verbaal van verhoor getuige [begeleider 2] van 28 mei 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
42.Een proces-verbaal uitwerking opgenomen vertrouwelijke communicatie met nummer 2015262194 van 14 maart 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , pag. 190-198 (Algemeen dossier).
43.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2015262194 van 17 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] , pag. 353 (Algemeen dossier).
44.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015262194 van 6 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , pag. 837-838 (Algemeen dossier)