Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Vonnis van de kantonrechter:
[eiser] ,
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
De procedure
Gronden van de beslissing
in conventie en in reconventie
.
Ten aanzien van de lease-overeenkomst II ( [nummer 3] ) zijn partijen het erover eens dat sprake is van een aanvaardbare financiële last voor [eiser] .
€ 762,96, € 6.296,43 en € 21.924,49 bij [eiser] in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van de effectenlease-overeenkomsten met nummers II, IV en V.
Dexia heeft met artikel 6 en 15 van de Bijzondere voorwaarden bedongen dat zij bij wanbetaling door de [eiser] de leaseovereenkomst kan beëindigen en op de vordering van de [eiser] die dan ontstaat is artikel 7A:1576e lid 2 (oud) BW van overeenkomstige toepassing verklaard. Het opstellen van een eindafrekening waarbij aan deze contractuele regeling uitvoering wordt gegeven, is niet hetzelfde als het tegenover de [eiser] een beroep doen op de hier bedoelde bedingen. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] door het contant maken van de resterende leasetermijnen zich van de inhoud van de bedingen en de implicaties ervan bewust is geworden, terwijl ook niet kan worden gezegd dat die bewustheid er daardoor redelijkerwijs in voldoende mate had moeten zijn. Het beroep op verjaring faalt reeds om deze reden. Daarbij komt dat uit de rechtspraak van het HvJEU volgt (vgl. HvJEU 5 maart 2020, ECLI:EU:C:2020:167 en HvJEU 22 april 2021 ECLI:EU:C:2021:313) dat een effectieve consumentenbescherming niet kan worden bereikt als de rechter niet ambtshalve verplicht is te onderzoeken of bepaalde bepalingen van het Unierecht inzake consumentenbescherming, zoals die van de Richtlijn, door de verkoper zijn geschonden. De rechter moet, wanneer hij ambtshalve een schending van een verplichting heeft vastgesteld, daaraan alle consequenties verbinden die naar nationaal recht uit die schending voortvloeien, met dien verstande dat sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. Het doeltreffendheidsbeginsel verzet zich tegen de voorwaarde dat de sanctie van nietigheid van de bedingen moet worden ingeroepen door de consument en binnen een verjaringstermijn van drie jaar, zodat ook om die reden het beroep van Dexia op verjaring faalt.”
- of [eiser] voldoende de gegevens heeft verstrekt die noodzakelijk zijn voor de beoordeling en deze in voldoende mate heeft toegelicht en met stukken heeft onderbouwd.
- De berekening van [eiser] met betrekking tot de door hem betaalde rente uit kredietovereenkomsten;
- Het meenemen in de berekening van door [eiser] genoten fiscaal voordeel.
€ 30,64). Gesteld noch gebleken is dat [eiser] het fiscale voordeel niet werkelijk heeft genoten. Gezien het vorenstaande is er geen reden de verrekening van het voordeel te beperken.
€ 2.563,55. [eiser] is over het door hem verschuldigde bedrag wettelijke rente verschuldigd vanaf 10 dagen na de eindafrekening, zijnde vanaf 1 juli 2006.
Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding de vordering van Dexia toe te wijzen.
Proceskosten
BESLISSING
in conventie
€ 5.578,69, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal van de voor
11 oktober 2006 aan Dexia gedane betalingen verminderd met de wettelijke rente over het totaal van voor die datum van Dexia ontvangen uitkeringen, een en ander vanaf die datum tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over elke eventuele na 11 oktober 2006 aan Dexia verrichte betaling, steeds vanaf het moment van betaling tot aan de dag der algehele voldoening, en verminderd met de wettelijke rente over elke na die datum van Dexia ontvangen uitkeringen, steeds vanaf het moment van ontvangst, tot aan de dag der algehele voldoening;
in reconventie
€ 5.223,81, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;