Overwegingen
Wat aan deze procedure vooraf ging
1. Eiseres ontving sinds 8 juli 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Verweerder heeft de uitkering vanaf 24 juli 2019 stopgezet, omdat niet kon worden vastgesteld of eiseres recht had op bijstand. Eiseres heeft op 24 december 2019 opnieuw een aanvraag ingediend. Met ingang van 24 december 2019 heeft verweerder een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande aan eiseres toegekend. Op 18 december 2020 heeft verweerder de uitkering van eiseres herzien en € 22.281,64 teruggevorderd.
2. De terugvordering vindt plaats over twee perioden. De eerste periode loopt van
1 mei 2018 tot en met 23 juli 2019. Verweerder heeft de uitkering van eiseres over deze periode ingetrokken omdat eiseres volgens verweerder de inlichtingenplicht heeft geschonden. De tweede periode loopt van 24 februari 2020 tot en met 17 november 2020. In deze periode is eiseres naar [het buitenland] gegaan, waarmee eiseres volgens verweerder wederom de inlichtingenplicht heeft geschonden.
3. Op 4 januari 2021 heeft verweerder het teruggevorderde bedrag gebruteerd, omdat verweerder de betaalde belasting en premies over het onterecht betaalde bedrag niet meer kan terugvragen van de Belastingdienst.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de terugvordering op een onjuiste grondslag baseert. Eiseres betoogt verder dat zij over de periode van 24 februari 2020 tot en met 17 november 2020 de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eiseres stelt zich tot slot op het standpunt dat verweerder over deze periode heeft moeten afzien van brutering.
5. De rechtbank beoordeelt de zaak als volgt. Wie per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aaneengesloten periode langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, heeft geen recht op bijstand.
6. Wie een bijstandsuitkering ontvangt, heeft een inlichtingenplicht.Dit houdt onder meer in dat een bijstandsontvanger uit zichzelf informatie moet doorgeven aan het bijstandsverlenend orgaan over zaken die van belang kunnen zijn voor het recht op bijstand. Als een bijstandsontvanger zijn inlichtingenplicht niet nakomt en hierdoor ten onrechte een uitkering krijgt, dan is de bijstandsverlener in beginsel verplicht om de uitkering te herzien of in te trekkenen het te veel betaalde bedrag terug te vorderen.
Het oordeel van de rechtbank
7. Eiseres heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de herziening over de eerste periode. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de herziening over die periode te twijfelen. De rechtbank oordeelt als volgt over de herziening over de tweede periode en de terugvordering.
8. De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot herziening van de bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is en dat het daarom aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust.
9. Aanleiding voor de herziening was het verblijf van eiseres in het buitenland. Niet in geschil is dat eiseres in de tweede periode langer dan 28 dagen in het buitenland heeft verbleven. De vraag is of zij heeft voldaan aan haar plicht daarover inlichtingen te geven.
10. In de gespreksnotities is een telefoongesprek tussen eiseres en een medewerker van de gemeente Amsterdam van 19 februari 2020 opgenomen. Eiseres zegt in dit telefoongesprek dat zij per 24 februari 2020 weer naar het buitenland wil om voor haar moeder te zorgen. Zij wordt daarop verzocht haar verblijf in het buitenland nog door te geven aan de afdeling Werk, Participatie en Inkomen. Hoewel eiseres dit uiteindelijk niet heeft gedaan, stelt eiseres dat met het telefoongesprek van 19 februari 2020 het geplande verblijf in het buitenland bij verweerder bekend is en dat daarmee de inlichtingenplicht niet is geschonden.
11. De rechtbank oordeelt als volgt. De inlichtingen moet worden gegeven aan de afdeling van de gemeente die de Participatiewet uitvoert. Melding bij een andere afdeling of bij een andere instantie ontslaat eiseres niet van haar verplichting om bij de juiste uitvoeringsafdeling de voor de bijstand relevante feiten en omstandigheden te melden. Kennis bij het bestuursorgaan van de relevante feiten, hoe het bestuursorgaan daarover dan ook geïnformeerd is, ontslaat eiseres in het algemeen niet van haar spontane inlichtingenverplichting. De rechtbank stelt vast dat eiseres er tijdens het telefoongesprek van 19 februari 2020 op is geattendeerd dat zij haar verblijf in het buitenland aan de afdeling Werk, Participatie en Inkomen moest melden. Dat is ook logisch, want het doel van die melding is dat de bijstandverlener kan nagaan dat niet te lang in het buitenland wordt verbleven. Omdat eiseres de melding daar niet heeft gedaan, heeft zij niet voldaan aan haar inlichtingenverplichting.
12. De rechtbank stelt verder vast dat volgens vaste rechtspraak de reden van het verblijf buiten Nederland op zichzelf niet van belang is. In geschil is daarom alleen of sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet.
13. Zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet doen zich volgens vaste rechtspraak voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin eiseres verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens eveneens vaste rechtspraak is een acute noodsituatie aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
14. Eiseres heeft aangedragen dat zij angst heeft dat zij gevaar loopt door haar gender-identiteit. Zij stelt dat er sprake is van discriminatie en geweld tegen haar en dat zij geïsoleerd van de samenleving leeft. De rechtbank vindt deze problemen van eiseres ernstig, maar niet in de eerste plaats financieel van aard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een acute noodsituatie waardoor het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit niet is aan te merken als een zeer dringende reden in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet.
15. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend, vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet-behoorlijk nakomen van (onder andere) de inlichtingenverplichting.Als er dringende redenen aanwezig zijn, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
16. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die wijzen op dringende redenen waardoor terugvordering onaanvaardbare gevolgen zou hebben, die uitgaan boven de algemene gevolgen van een terugvordering.
17. Nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geschonden en als gevolg daarvan een te hoog bedrag aan bijstand heeft ontvangen, heeft verweerder op goede gronden toepassing gegeven aan artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet.
18. Verweerder kan op grond van artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet de bijstand bruto, dus inclusief de betaalde loonbelasting en premies voor volksverzekeringen, terugvorderen, omdat hij door tijdsverloop de al afgedragen loonbelasting en premies volksverzekering niet meer met de Belastingdienst kan verrekenen.
19. De bijstandsverlenende instantie mag de in artikel 58, vijfde lid, tweede volzin, van de Participatiewet neergelegde bevoegdheid niet gebruiken als een vordering is ontstaan mede of geheel door toedoen van de bijstandsverlenende instantie én de betrokkene niet kan worden verweten dat zij de vordering niet heeft voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan.
20. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering, gelet op de schending van de inlichtingenplicht, niet buiten toedoen van eiseres is ontstaan. Verder is niet gebleken dat deze vordering mede of geheel is ontstaan als gevolg van het handelen van verweerder, of dat sprake is van andere omstandigheden op grond waarvan afgezien had moeten worden van de uitoefening van deze bevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid tot brutering.
20. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.
21. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.