ECLI:NL:RBAMS:2021:7798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
21/3511
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Anw-uitkering in verband met invaliditeitsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van [eiseres] tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening en terugvordering van haar uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Svb had op 1 april 2021 de Anw-uitkering van [eiseres] over de periode van mei 2020 tot en met maart 2021 herzien en een bedrag van € 6.584,44 teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld, omdat de Belgische invaliditeitsuitkering van [eiseres] naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse WIA-uitkering. Dit betekent dat de invaliditeitsuitkering volledig in mindering wordt gebracht op de Anw-uitkering. De rechtbank overwoog dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de moeilijke financiële situatie van [eiseres]. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van [eiseres] af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Dilsen-Stokkem, eiseres, hierna: [eiseres]

(gemachtigde: mr. A.C. Dabekaussen),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder, hierna: Svb

(gemachtigde: mr. S.M.C. Rooijers).

Procesverloop

Met een besluit van 1 april 2021 (het primaire besluit I) heeft de Svb de uitkering van [eiseres] op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) over de periode mei 2020 tot en met maart 2021 herzien.
Met een ander besluit van 1 april 2021 (het primaire besluit II) heeft de Svb van [eiseres] een bedrag van € 6.584,44 teruggevorderd.
Met een besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] ontvangt sinds september 2012 een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering Anw. Zij is sinds 2018 werkzaam in België. [eiseres] heeft op 28 april 2020 aan de Svb doorgegeven dat zij van de Mutualiteit de Voorzorg een primaire arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving. Met een besluit van 7 mei 2020 heeft de Svb de Anw-uitkering van [eiseres] aangepast.
2. De Svb heeft op 16 december 2020 en 25 januari 2021 nieuwe inkomensgegevens opgevraagd bij [eiseres] . Vervolgens heeft verweerder de Anw-uitkering van [eiseres] in het primaire besluit I herzien per mei 2020, omdat [eiseres] vanaf 20 november 2019 via de Mutualiteit de Voorzorg een primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving in plaats van het salaris van haar werkgever. Zo lang het dienstverband met werkgever nog bestaat, wordt de ziektewetuitkering voor de toepassing van de Anw beoordeeld als inkomen uit arbeid. Vanaf 20 november 2020 is de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiseres] omgezet in een invaliditeitsuitkering omdat zij op dat moment een jaar ziek was. In tegenstelling tot de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt invaliditeitsuitkering voor de toepassing van de Anw beoordeeld als “overig inkomen”. Dit houdt in dat deze volledig wordt afgetrokken van de maximale Anw-uitkering, aldus de Svb.
3. In het primaire besluit II heeft de Svb vervolgens een bedrag van € 6.584,44 aan te veel ontvangen Anw-uitkering van [eiseres] teruggevorderd.
4. Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. De Svb is van mening dat de Belgische invaliditeitsuitkering naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse WIA-uitkering. Om die reden brengt de Svb dat als overig inkomen volledig in mindering op de nabestaandenuitkering Anw. Het zijn beide uitkeringen naar aanleiding van langdurige arbeidsongeschiktheid om de werknemer in zijn levensonderhoud te voorzien. Van zeer bijzondere omstandigheden waardoor [eiseres] minder of niets hoeft terug te betalen is geen sprake. Er kan met [eiseres] haar financiële situatie rekening worden gehouden bij het vaststellen van een terugbetalingsregeling.
Standpunt van [eiseres]
5. [eiseres] voert aan dat haar inkomenssituatie niet is gewijzigd gedurende periode van arbeidsongeschiktheid, behoudens de eerste zeven dagen na de ziekmelding. Gedurende deze periode heeft [eiseres] rechtstreeks loon van haar werkgever ontvangen, de arbeidsovereenkomst loopt door en er is geen sprake van ontslag. [eiseres] is dan ook van mening dat haar inkomen gedurende de eerste periode van ziekte gelijkgesteld dient te worden met de daaropvolgende invaliditeitsuitkering. De Svb had niet mogen overgaan tot het aanpassen van de Anw-uitkering. De enige wijziging heeft plaatsgevonden na de zevende dag van arbeidsongeschiktheid is dat de werkgeversverplichting tot betaling van loon is overgegaan naar de uitkerende instantie zijnde Voorzorg. Verder voert zij aan dat zij niet is geïnformeerd over het onderscheid, niet door de Svb en niet door haar werkgever. Dit heeft grote gevolgen voor [eiseres] . [eiseres] kon niet weten dat zij ten onrechte een nabestaandenuitkering zou hebben ontvangen, zij heeft erop vertrouwd dat zij correct heeft gehandeld, er is immers voor haar niets gewijzigd. Daarom doet zij een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. [eiseres] stelt zich dan ook op het standpunt dat er geen grondslag bestaat om over te gaan tot terugvordering. Zij doet een beroep op een dringende reden om van de terugvordering af te zien. Zij is kostwinnaar en heeft de zorg voor minderjarige kinderen, de terugvordering heeft grote gevolgen voor haar gezin. Zij kan niet meer in haar levensbehoeften voorzien en heeft te maken met een slechte gezondheidstoestand waardoor zij niet meer kan werken. Zij heeft verder te maken met ernstige psychische belasting, dit heeft invloed op haar herstel. [eiseres] vreest dat ze niet in haar woning kan blijven.
Toepasselijke regelgeving
6. De voor deze zaak geldende regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Herziening
7. Op grond van artikel 2:4 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) dient – voor zover hier van belang – onder ‘overig inkomen’ te worden verstaan een uitkering, toeslag of een beurs die naar aard en strekking overeenkomt met een WIA-uitkering. Volgens de Nota van toelichting bij het AIB [1] wordt hiertoe onder andere soortgelijke uitkeringen op grond van een buitenlandse wettelijke sociale verzekeringsregel of van een volkenrechtelijke organisatie gerekend.
8. De rechtbank volgt, overeenkomstig de rechtbank in haar uitspraak van 30 september 2020 [2] , de Svb in haar standpunt dat de Belgische langdurige invaliditeitsuitkering van [eiseres] naar zijn aard en strekking overeenkomt met de WIA-uitkering en dus volledig op de Anw-uitkering in mindering wordt gebracht. Voor zover [eiseres] bedoelt dat er sprake is van ongelijkheid met inwoners van Nederland en dus een verboden onderscheid, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gelijke gevallen. Verder overweegt de rechtbank dat De Verordening betreffende de coördinatie van de socialenzekerheidsstelsels (883/2004/EG) de coördinatie van de socialezekerheidswetgeving regelt en niet de harmonisatie. Elke lidstaat mag zelf invulling geven aan de socialezekerheidswetgeving. De beroepsgrond dat er sprake is van een verboden onderscheid slaagt dus niet.
Terugvordering
9. De rechtbank overweegt verder dat de Svb verplicht is om over te gaan tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. Dat geldt alleen niet voor zover dringende redenen daaraan in de weg zouden staan. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen volgens vaste jurisprudentie van de Raad slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. [3] In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat [eiseres] ten gevolge van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering af kan worden gezien. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat de Svb voor wat betreft het invorderingsbesluit nog onderzoek doet naar de inkomenssituatie van [eiseres] . De rechtbank vindt het vervelend voor [eiseres] dat zij in een moeilijke situatie verkeert. De financiële situatie en de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] maken echter niet dat zij in geval van terugvordering in een onaanvaardbare situatie als hiervoor bedoeld terechtkomt.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
10. De rechtbank is niet gebleken van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond, [eiseres] krijgt geen gelijk.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage bij de uitspraak in de zaak AMS 21/3511 inzake [eiseres]

Relevante bepalingen uit de Algemene nabestaandenwet
Artikel 10
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inkomen verstaan het inkomen van de nabestaande uit arbeid of overig inkomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
Artikel 18
1. Op de nabestaandenuitkering wordt inkomen in mindering gebracht.
2. In afwijking van het eerste lid wordt van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
a. een bedrag gelijk aan 50% van het bruto-minimumloon, alsmede
b. voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het in onderdeel a bedoelde bedrag, een derde gedeelte van dat meerdere.
(…)
Artikel 19
1. De nabestaandenuitkering wordt bij wijziging van het inkomen herzien. Deze herziening gaat in op de eerste dag van de maand waarin die wijziging zich voordoet.
2. Indien wijziging van andere omstandigheden dan wijziging van het inkomen leidt tot een lagere uitkering, gaat die herziening in met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin die wijziging zich voordoet. Indien dit leidt tot een hogere uitkering, gaat die herziening in op de dag, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 34
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
(…)
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 35
1. De nabestaande, het ouderloos kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 53
1. De uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de nabestaande of het ouderloos kind of zijn wettelijke vertegenwoordiger, of de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, teruggevorderd.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
Relevante bepalingen uit het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2:4
1. Onder overig inkomen wordt verstaan:
(…)
c. een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
(…)
o. een uitkering, toeslag of een beurs die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering, toeslag of beurs als bedoeld in de onderdelen a tot en met n;

Voetnoten

1.Staatsblad, jaargang 2010, nr. 869, p.22.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2514.