ECLI:NL:RBAMS:2020:5804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
AWB 19/6815
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Anw-uitkering in verband met Belgische invaliditeitsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van een Anw-uitkering van eiseres, die in België woont. Eiseres ontving sinds 2004 een Anw-uitkering na het overlijden van haar echtgenoot. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 27 maart 2019 twee besluiten genomen: het eerste besluit herzag de Anw-uitkering over de periode van juni 2018 tot en met maart 2019, en het tweede besluit vorderde een bedrag van € 5.869,78 terug. De Svb stelde dat de Belgische invaliditeitsuitkering van eiseres volledig in mindering moest worden gebracht op de Anw-uitkering, wat leidde tot de herziening van de uitkering en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag.

Eiseres heeft tegen het besluit van de Svb beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de kostendelersnorm onterecht was toegepast en dat er geen belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank heeft op 24 augustus 2020 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht de invaliditeitsuitkering van eiseres in mindering had gebracht op de Anw-uitkering, en dat de kostendelersnorm tot het overlijden van eiseres' moeder van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat eiseres verantwoordelijk was voor het doorgeven van wijzigingen in haar inkomenssituatie aan de Svb. De rechtbank oordeelde dat de Svb de Anw-uitkering van eiseres over de betreffende periode terecht had herzien en het terug te vorderen bedrag had vastgesteld op € 5.753,82. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] (België), eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: [naam] ),
en
de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit I) heeft de Svb de uitkering van [eiseres] op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) over de periode juni 2018 tot en met maart 2019 herzien.
Met een ander besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit II) heeft de Svb van [eiseres] een bedrag van € 5.869,78 teruggevorderd.
Met het besluit van 11 november 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard en bepaald dat [eiseres] over de maanden februari en maart 2019 wel recht heeft op een gedeeltelijke Anw-uitkering. De Svb heeft daarbij het primaire besluit II herroepen en het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 5.753,82.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemachtigde van de Svb was aanwezig via een telefonische verbinding.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] woont in België. Sinds het overlijden van haar echtgenoot in 2004 ontvangt [eiseres] een Anw-uitkering. Op deze uitkering is sinds 1 juli 2015 de kostendelersnorm toegepast, omdat [eiseres] ’s moeder bij haar in huis woont.
2. Sinds 2007 werkte [eiseres] parttime bij [naam] .. De inkomsten uit arbeid werden daarom gedeeltelijk op [eiseres] ’s Anw-uitkering in mindering gebracht. Na een onderzoek werd de Anw-uitkering van [eiseres] met een beslissing van 17 juli 2018 herzien over de periode maart 2018 tot en met mei 2018 en werd van [eiseres] een bedrag van € 240,80 teruggevorderd. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat [eiseres] zich heeft ziek gemeld voor haar werk en dat zij vanaf 4 september 2017 een primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt van het [naam] . Deze Belgische uitkering is vergelijkbaar met de Nederlandse Ziektewetuitkering. Omdat het dienstverband doorliep, werd de uitkering als inkomen uit arbeid gedeeltelijk op haar Anw-uitkering in mindering gebracht.
3. In februari 2019 heeft de Svb opnieuw onderzoek gedaan naar de inkomenssituatie van [eiseres] . Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering per 20 augustus 2018 is omgezet in een invaliditeitsuitkering. Dit is een langdurige arbeidsongeschiktheidsuitkering, vergelijkbaar met de Nederlandse uitkering op grond van Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
4. In het primaire besluit I heeft de Svb beslist dat de Anw-uitkering over de periode juni 2018 tot en met maart 2019 moet worden herzien, omdat de invaliditeitsuitkering van [eiseres] in zijn geheel moet worden gekort op de maximale nabestaandenuitkering en [eiseres] over deze periode dus niet het juiste bedrag aan Anw-uitkering heeft ontvangen. Volgens de Svb heeft [eiseres] bovendien vanaf september 2018 geen recht meer op een Anw-uitkering, omdat haar inkomen te hoog is.
5. In het primaire besluit II heeft de Svb vervolgens een bedrag van € 5.869,78 aan te veel ontvangen Anw-uitkering van [eiseres] teruggevorderd.
6. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat [eiseres] over februari 2019 en maart 2019 alsnog recht heeft op een Anw-uitkering van € 55,23 en € 2,75 vakantie-uitkering. Volgens de Svb is namelijk met het overlijden van [eiseres] ’s moeder op [datum] het kostendelerschap beëindigd, waardoor [eiseres] vanaf februari 2019 recht heeft op een hogere Anw-uitkering. De Svb heeft daarop het primaire besluit II herzien en bepaald dat de terugvordering wordt verlaagd naar € 5.753,82.
Juridisch kader
7. De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Kostendelersnorm
8. [eiseres] voert aan dat het onjuist is dat de Svb de kostendelersnorm toepast tot de datum van overlijden van haar moeder op [datum] . Volgens [eiseres] staat het vast dat haar moeder vanaf 3 november 2018 niet meer bij [eiseres] woonachtig was. Volgens [eiseres] was er vanaf 3 november 2018 namelijk geen reële kans meer dat haar moeder nog thuis zou komen. Bovendien was haar moeder al vanaf juli 2018 in Marokko en daarom al langer niet meer woonachtig bij [eiseres] . Volgens [eiseres] dient de kostendelersnorm tot uiterlijk 1 november 2018 te worden toegepast. Gelet op het voorgaande dient volgens [eiseres] dan ook vanaf 1 november 2018 als referentie-inkomen de volledige Anw-norm te gelden en niet de gekorte kostendelersnorm.
9. Gelet op wat is besproken op zitting, is niet in geschil dat de moeder van [eiseres] in september en oktober 2018 in de woning van [eiseres] heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank had de moeder van [eiseres] tot en met oktober 2018 dus in ieder geval haar hoofdverblijf bij [eiseres] . De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat op het moment van opname in het ziekenhuis in november 2018 duidelijk was dat deze opname definitief zou zijn en dat de moeder van [eiseres] niet meer naar huis zou kunnen terugkeren. Dit blijkt niet uit de overgelegde medische gegevens en ook niet uit het feit dat de moeder van [eiseres] had te lijden onder een (terminale) chronische aandoening. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van [eiseres] , is de Svb naar het oordeel van de rechtbank terecht niet van een eerdere datum uitgegaan voor het beëindigen van het kostendelerschap.
Gelijkheidsbeginsel
10. [eiseres] voert aan dat zij in 2018 nog steeds in dienst was bij [naam] .. In de Nederlandse situatie behandelt de Svb de uitkering bij ziekte in het tweede jaar als inkomen uit dienstbetrekking en behoudt de betrokkene de vrijstellingen als genoemd in artikel 19, eerste en tweede lid, van de Anw (de rechtbank leest: artikel 18, eerste en tweede lid, van de Anw). Volgens [eiseres] moet haar situatie ook als zodanig worden beoordeeld. Door dat niet te doen handelt de Svb in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
11. Op grond van artikel 2:4 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) dient – voor zover hier van belang – onder ‘overig inkomen’ te worden verstaan een uitkering, toeslag of een beurs die naar aard en strekking overeenkomst met een WIA-uitkering. Volgens de Nota van toelichting bij het AIB [1] wordt hiertoe onder andere soortgelijke uitkeringen op grond van een buitenlandse wettelijke sociale verzekeringsregel of van een volkenrechtelijke organisatie gerekend.
12. De rechtbank volgt de Svb in haar standpunt dat de Belgische langdurige invaliditeitsuitkering van [eiseres] naar zijn aard en strekking overeenkomt met de WIA-uitkering en dus volledig op de Anw-uitkering in mindering wordt gebracht. Voor zover [eiseres] bedoelt dat er sprake is van ongelijkheid met inwoners van Nederland, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gelijke gevallen. Verder is de rechtbank niet gebleken dat anderen in een vergelijkbare situatie als de situatie van [eiseres] anders worden behandeld. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Belangenafweging
13. Volgens [eiseres] heeft er bij het besluit tot herziening geen enkele belangenafweging plaatsgevonden. Volgens [eiseres] pakken de gevolgen van het besluit onevenredig voor haar uit. Zo kon zij niet weten dat haar invaliditeitsuitkering wél volledig gekort zou worden op de Anw-uitkering. Bovendien was de Svb ermee bekend dat [eiseres] wegens ziekte niet kon werken en is zij niet door de Svb gewaarschuwd. De besluiten hebben ook grote financiële gevolgen voor haar. Daarnaast zijn er volgens [eiseres] redenen om van terugvordering af te zien. Zij heeft veel schulden en komt met haar inkomen uit de tweede helft van 2018 en het jaar 2019 ver onder het sociale minimum uit. Met deze omstandigheden heeft de Svb ten onrechte geen rekening gehouden.
14. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) kan een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herziening voor de verzekerde heeft. Hierbij gaat het om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Uit de beleidsregel SB1078 komt naar voren dat de Svb niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht over gaat als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen en niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Het was aan [eiseres] om, als gerechtigde van de Anw-uitkering, elke wijziging in haar Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering door te geven aan de Svb. De Svb mocht het [eiseres] daarom aanrekenen dat zij dit heeft nagelaten en was niet gehouden om van herziening van de Anw-uitkering met terugwerkende kracht af te zien.
15. De rechtbank overweegt verder dat de Svb verplicht is om over te gaan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering, behoudens voor zover dringende redenen daaraan in de weg zouden staan. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen volgens vaste jurisprudentie van de Raad slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat [eiseres] ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering af kan worden gezien. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat de Svb voor wat betreft het invorderingsbesluit nog onderzoek doet naar de inkomenssituatie van [eiseres] . Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de ingewikkelde financiële situatie waarin [eiseres] verkeert, die ongetwijfeld veel stress met zich meebrengt, ziet de rechtbank geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
16. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3536), waarin zij van vorige jurisprudentie omtrent terugvordering is teruggekomen. De verwijzing naar en vergelijking met deze uitspraak gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Kort gezegd houdt deze uitspraak in dat bij de terugvordering van toeslagen een belangenafweging moet plaatsvinden. Zoals overwogen in punt 15. vindt deze belangenafweging inzake terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen reeds plaats.
Conclusie
17. De Svb heeft de Anw-uitkering van [eiseres] over de periode juni 2018 tot en met maart 2019 terecht herzien en terecht een bedrag van € 5.753,82 van [eiseres] teruggevorderd. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat met deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage bij de uitspraak in de zaak AMS 19/6815 inzake [eiseres]

Relevante bepalingen uit de Algemene nabestaandenwet

Artikel 10

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inkomen verstaan het inkomen van de nabestaande uit arbeid of overig inkomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Artikel 18

1. Op de nabestaandenuitkering wordt inkomen in mindering gebracht.
2. In afwijking van het eerste lid wordt van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
a. een bedrag gelijk aan 50% van het bruto-minimumloon, alsmede
b. voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het in onderdeel a bedoelde bedrag, een derde gedeelte van dat meerdere.
(…)

Artikel 19

1. De nabestaandenuitkering wordt bij wijziging van het inkomen herzien. Deze herziening gaat in op de eerste dag van de maand waarin die wijziging zich voordoet.
2. Indien wijziging van andere omstandigheden dan wijziging van het inkomen leidt tot een lagere uitkering, gaat die herziening in met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin die wijziging zich voordoet. Indien dit leidt tot een hogere uitkering, gaat die herziening in op de dag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 34

1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
(…)
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 35

1. De nabestaande, het ouderloos kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)

Artikel 53

1. De uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de nabestaande of het ouderloos kind of zijn wettelijke vertegenwoordiger, of de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, teruggevorderd.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.

Relevante bepalingen uit het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

Artikel 2:4

1. Onder overig inkomen wordt verstaan:
(…)
c. een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
(…)
o. een uitkering, toeslag of een beurs die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering, toeslag of beurs als bedoeld in de onderdelen a tot en met n;

Voetnoten

1.