ECLI:NL:RBAMS:2021:7624

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
13.240032.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake jeugdstrafrecht en openlijke geweldpleging met vrijspraak en gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 24 september 2019 in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft het preliminaire verweer van de verdediging, dat zich richtte tegen de dagvaarding, verworpen en geoordeeld dat de dagvaarding aan de wettelijke vereisten voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet betrokken was bij het eerste geweldsincident, maar wel bij het tweede, waarbij hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van in totaal 100 uren, bestaande uit een leerstraf van 35 uren en een werkstraf van 65 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 1] ter hoogte van € 1.789,95, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten tegen haar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.240032.20
Datum uitspraak: 28 december 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende op het [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Kuipers, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op hetgeen namens de benadeelde partijen door de raadsvrouw mr. S. Aytemür naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg [straatnaam] , in ieder geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voornoemde [slachtoffer 1] in zijn rug, althans zijn lichaam, heeft/hebben gestoken/geprikt/gesneden, welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de
uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht, artikel 288 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg [straatnaam] , althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een horloge (merk Cartier) en/of
- een (gouden) ketting en/of
- een portemonnee en/of
- een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s) en/of
- een tas (met inhoud) en/of
- een ketting en/of een (huis)sleutel en/of
- een zonnebril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s)aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend en/of gewelddadig (met kracht)
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben opgewacht en/of
- naar voornoemde [slachtoffer 1] is/zijn gelopen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt/vastgehouden en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] éénmaal of meermalen heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn rug, althans zijn lichaam, heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben achtervolgd (nadat voornoemde [slachtoffer 1] wist te ontkomen) en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (vervolgens) uit een auto heeft/hebben gesleurd en/of getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] over de straat heeft/hebben (mee)gesleurd/getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] éénmaal of meermalen op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, heeft/hebben geschopt/getrapt/gestampt (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag/op de grond was gevallen) en/of
- aan de kleding en/of (andere) eigendom(men) van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gerukt/getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] in/tegen haar gezicht/gelaat heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] onderuit heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] in/tegen haar buik, althans haar lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt (terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op grond lag/op de grond was gevallen) en/of
- aan de (heup)tas van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gerukt en/of getrokken;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op 24 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met anderen, op of aan de openbare weg, te weten [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het uit de auto trekken en/of sleuren van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- het over de straat trekken en/of sleuren van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen slaan en/of stompen in/op/tegen het hoofd/gezicht, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag/op de grond was gevallen) en/of
- het meermalen, schoppen en/of trappen/stampen in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag/op de grond was gevallen) en/of
- het meermalen slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht/gelaat van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- het onderuit schoppen en/of trappen van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- het in/tegen haar buik, althans haar lichaam schoppen/trappen van voornoemde [slachtoffer 2] (terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op grond lag/op de grond was gevallen);
(artikel 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De raadsman heeft een preliminair verweer gevoerd. Dit preliminair verweer richt tegen de dagvaarding en meer specifiek op de feiten ten laste gelegd onder feit 1 subsidiair en feit 2. Voor wat betreft deze feiten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding op dit punt onvoldoende duidelijk is. De tenlastelegging spits zich toe op handelingen ten aanzien van beide aangevers. De bewoordingen van de tenlastelegging maken onvoldoende duidelijk of het ziet op incident 1 - op de parkeerplaats - of op incident 2 - voor de verkeerslichten. Het is voor de verdachte niet duidelijk waartegen hij zich dient te verweren. Derhalve dient nietigheid van de dagvaarding te volgen voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de dagvaarding aan de wettelijke vereisten voldoet. In onderhavig geval is sprake van één feitencomplex dat kan worden onderscheiden in twee verschillende fasen waarin geweld is toegepast. De omstandigheid dat de geweldshandelingen die in de verschillende fasen zouden zijn verricht in het onder feit 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde tezamen zijn genomen en niet zijn uitgesplitst in verschillende feiten maakt nog niet dat het verdachte redelijkerwijs niet duidelijk is waartegen hij zich moet verweren. De inhoud van de tenlastelegging is begrijpelijk en niet innerlijk tegenstrijdig. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie ziet ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde te weinig bewijs voor de betrokkenheid van verdachte, evenals voor de in feiten 1 en 2 ten laste gelegde handelingen met betrekking tot aangever [slachtoffer 2] . De officier van justitie heeft wel tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair ten aanzien van aangever [slachtoffer 1] gerequireerd.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het eerste geweldsincident op de parkeerplaats bij Mc Donalds. De beelden van het geweldsincident op het kruispunt zijn het enige objectieve bewijsmiddel en dienen hier als uitgangspunt te worden genomen, aangevuld met de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Beide aangevers hebben verklaard dat de goederen tijdens het eerste incident zijn weggenomen. De betrokkenheid van verdachte bij het tweede incident kan wel worden vastgesteld, maar gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat ten tijde van de tweede confrontatie iets is weggenomen. Mocht de rechtbank hier anders over oordelen, dan ontbreekt het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van enig goed. Verdachte kan ook niet als medepleger van het wegnemen van de goederen van de aangevers worden aangemerkt, nu geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is - met de raadsman en de officier van justitie - van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet is bewezen. De betrokkenheid van verdachte bij het eerste deel van de confrontatie tegen de aangevers kan niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. De enkele omschrijving van de groep daders bij beide delen van de confrontatie als “dezelfde groep” is onvoldoende specifiek om de deelname van verdachte aan beide onderdelen op te baseren. Dat leidt ertoe dat verdachte van de geweldshandelingen tegen aangeefster [slachtoffer 2] , zoals die onder 1 en onder 2 ten laste zijn gelegd, zal worden vrijgesproken. Datzelfde geldt voor de geweldshandelingen die bij het eerste geweldsonderdeel tegen aangever [slachtoffer 1] zijn gepleegd. Het gevolg is dat de ten laste gelegde poging tot doodslag niet is bewezen.
Verdachte heeft weliswaar deelgenomen aan het tweede deel van de confrontatie, maar niet is gebleken dat zijn geweldshandelingen op het wegnemen van spullen waren gericht. Van het tweede deel van de confrontatie zijn beelden beschikbaar die de rechtbank ter zitting heeft bekeken. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] door een groep jongens, waar verdachte deel van uitmaakte, uit een auto werd getrokken en over de straat werd gesleurd. Ook is te zien dat [slachtoffer 1] door verdachte wordt getrapt terwijl hij op de grond ligt en dat andere jongens op dat moment aan zijn kleding trekken. Kort daarna rent verdachte weg richting een auto. Op de beelden is vervolgens te zien dat medeverdachte [naam medeverdachte] aan ‘iets’ blijft trekken dat het slachtoffer vasthoudt. De rechtbank kan op grond van de beelden niet vaststellen wat dit is. Op een gegeven moment laat het slachtoffer dit object los en rennen de anderen jongens ook weg. Gelet op de beelden van het incident blijkt niet dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededaders, gericht op het wegnemen van goederen van aangever [slachtoffer 1] . Daarom is ook het onder 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, voor zover het gaat om het tweede incident dat enkel tegen aangever [slachtoffer 1] was gericht.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging jegens aangever [slachtoffer 1] , nu verdachte zijn betrokkenheid bij dit delict heeft bekend en zijn verklaring voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 24 september 2019 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg [straatnaam] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
  • het uit de auto trekken van voornoemde [slachtoffer 1] en;
  • het over de straat trekken van voornoemde [slachtoffer 1] en;
  • het meermalen slaan en/of stompen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag;
  • het meermalen schoppen en trappen/stampen tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de officier van justitie geen meerwaarde om aan dat voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals die door de hulpverlening zijn geadviseerd. Daarnaast dient aan verdachte een taakstraf te worden opgelegd voor de duur van in totaal 60 uur, bestaande uit een leerstraf Tools4U voor de duur van 25 uren en een werkstraf voor de duur van 35 uren.
De raadsmanheeft bepleit om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met een eventuele VOG-aanvraag in de toekomst. De rol van verdachte bij de ten laste gelegde openlijke geweldpleging is aanzienlijk kleiner dan die van zijn medeverdachten. Het is daarom niet redelijk als een maand jeugddetentie, zoals geëist door de officier van justitie, op zijn justitiële documentatie komt te staan. Verdachte was minderjarig ten tijde van het strafbare feit in 2019. Het tijdsverloop tussen het gepleegde feit, de datum van aanhouding en het moment van definitieve berechting is te lang. Hierdoor is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) overschreden. Inmiddels gaat het goed met verdachte. Hij houdt zich aan de schorsingsvoorwaarden en is in de afgelopen twee jaar niet meer met de politie in aanraking gekomen. De raadsman vindt een taakstraf, bestaande uit een leerstraf en een werkstraf, meer passend. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] . Daarbij is op grove wijze geweld gebruikt; [slachtoffer 1] is uit een auto getrokken, over de straat gesleurd, vele keren geschopt en geslagen. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, waardoor hij pijn en letsel heeft ondervonden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het incident veel gevolgen voor hem heeft gehad. Hij voelt zich lichamelijk en geestelijk niet meer dezelfde persoon. Het slachtoffer is depressief en achterdochtig geworden. Hij is angstig, slaapt slecht en heeft last van herbelevingen en nachtmerries. De rechtbank vindt het heel zorgelijk dat verdachte zonder moeite lijkt deel te nemen aan een heftig geweldsdelict en neemt het verdachte kwalijk dat hij heeft gehandeld zonder rekening te houden met de gevolgen voor het slachtoffer. Het gepleegde geweld heeft daarnaast plaatsgevonden op de openbare weg, zodat het voor omstanders waarneembaar was. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaken, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn. Dit is de rechtbank ook gebleken uit uitingen van omstanders die te horen zijn op de film die door een omstander is gemaakt van het voorval.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 november 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 26 september 2019 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot een werkstraf van 10 uren, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een vernieling.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapporten die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt. Het meest recente strafadvies van de Raad dateert van 11 mei 2021. De meest recente rapportage van JBRA dateert van 28 mei 2021.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. Het klopt dat verdachte in de afgelopen periode geen delicten meer heeft gepleegd, maar hij is wel negatief in beeld bij de politie omdat hij omgaat met jongeren die zich bezig houden met de criminele activiteiten. Het is wenselijk dat de hulpverlening de komende periode nog zicht op hem heeft, zodat verdachte kan leren om zijn grenzen aan te geven tegenover zijn vrienden. De Raad vindt het daarnaast belangrijk dat verdachte zijn sociale en algemene vaardigheden vergroot en zijn probleemoplossend vermogen versterkt, zodat de kans op herhaling wordt voorkomen. Het is dan ook noodzakelijk dat verdachte deelneemt aan de leerstraf Tools4U (verlengd plus, 35 uur), zodat hij leert nadenken over de gevolgen van zijn handelen en over zijn emoties leert praten. Daarnaast adviseert de Raad een voorwaardelijke werkstraf, als stok achter de deur, met een proeftijd van 1 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld dat verdachte een zinvolle dagbesteding heeft en dat hij zich houdt aan de meldplicht bij de reclassering. Gelet op de meerderjarigheid van verdachte dient het toezicht te worden uitgevoerd door Reclassering Nederland.
JBRAkan zich vinden in het advies van de Raad. Verdachte is een rustige en beleefde jongen, die goed in contact staat met de hulpverlening. Het liefst gaat hij spanningen en discussies uit de weg. Tijdens de gesprekken met de hulpverlening heeft hij aangegeven dat hij spijt heeft van het incident. Hij toont berouw en hij doet zijn best om niet meer in een vergelijkbare situatie terecht te komen. Verdachte is meewerkend, open en eerlijk. Hij komt uit een hecht gezin waarbij sprake is van betrokkenheid en warme onderlinge banden. Er zijn geen zorgen omtrent de thuissituatie en er is sprake van een stabiele opvoedsituatie. De ouders zijn zeer geschrokken van het (delict)gedrag van hun zoon; het past niet bij hun persoonlijke beleving van wie hij is. Wel zijn er zorgen zoals door de Raad omschreven. Verdachtes rijbewijs is kort geleden ingevorderd, nadat hij in een auto van een vriend met véél te hoge snelheid over de A10 had gereden. Hij moet leren om de juiste keuzes te maken en uit de problemen te blijven.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden (waaronder de integrale vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde) aanleiding bestaat om bij de straftoemeting ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Een leerstraf en een voorwaardelijke werkstraf volstaan in dit geval. Een voorwaardelijke jeugddetentie daarnaast, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank niet passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat er rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte zich al een geruime periode houdt aan de schorsingsvoorwaarden en dat hij zijn best doet om zijn toekomstplannen waar te maken. Het blijft echter zorgwekkend dat verdachte zich zonder enige aanleiding heeft beziggehouden met de ten laste gelegde openlijke geweldpleging en dat hij ter zitting niet concreet heeft willen verklaren over hoe hij tot dit delict is gekomen. Op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting blijft veel onduidelijk over de aanleiding van het incident. Hierdoor heeft de rechtbank geen inzicht in de reden dat hij juist dit feit heeft gepleegd en of hij in de toekomst niet weer zo zal handelen..
De rechtbank legt daarom aan verdachte overeenkomstig het advies van de Raad een leerstraf op, te weten Tools4U verlengd plus voor de duur van 35 uur . Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij deel wil nemen aan de leerstraf om de gevolgen van zijn keuzes en handelen te leren overzien. Hij wordt regelmatig staande gehouden, omdat hij omgaat met jongeren die negatief in beeld zijn bij de wijkagenten. Verdachte wil en kan geen afstand nemen van deze jongens die hij van jongs af aan kent. Zorgelijk is ook dat recent nog verdachtes rijbewijs is ingevorderd, omdat hij met 205 km per uur over de A10 reed. Om de kans op herhaling te verkleinen is het van groot belang dat verdachte zijn vaardigheden vergroot op het gebied van het inschatten van risicovolle situaties en het maken van de juiste keuzes.
Ter voorkoming van recidive legt de rechtbank verdachte ook een werkstraf in voorwaardelijke vorm op. De rechtbank ziet - rekening houdend met het tijdsverloop, de leeftijd, de gemotiveerde en zelfstandige houding van verdachte - geen meerwaarde om aan het voorwaardelijke strafdeel de geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. Inmiddels heeft verdachte een positieve dagbesteding in de vorm van een opleiding. Het lukt hem nu om tijdens de lessen aanwezig te zijn en hij haalt goede cijfers. Verdachte krijgt daarom de kans om te laten zien dat hij ook zonder de betrokkenheid van de hulpverlening de positieve lijn van de afgelopen periode kan voortzetten.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is weliswaar sprake van aanzienlijk tijdsverloop sinds het door verdachte begane misdrijf op 24 september 2019, echter is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak door de rechter behandeld dient te worden. Deze redelijke termijn begint immers pas te lopen vanaf het moment dat een daad van vervolging tegen verdachte kenbaar voor hem was, in dit geval zijn aanhouding op 22 september 2020. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bedraagt deze redelijke termijn in geval van minderjarigen 16 maanden. Deze termijn is nog niet verstreken.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 8.011,06 aan materiële schadevergoeding en € 11.301,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade ziet op vergoeding van bij benadeelde weggenomen goederen (horloge, gouden ketting, portemonnee, schooltas, schoolboeken), goederen die onherstelbaar zijn beschadigd (jas, vest. T-shirt, broek) en reparatie dan wel vervanging van beschadigde goederen (bankpas, autosleutel, telefoon). De immateriële schade ziet op de psychische gevolgen die het gebeurde voor benadeelde heeft gehad. Hij heeft al een aantal gesprekken bij een psycholoog gehad en zal mogelijk EMDR-therapie gaan volgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor de materiële en immateriële schade gedeeltelijk kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Hij neemt als uitgangspunt het bedrag dat toegekend is in de strafzaak van medeverdachte [naam medeverdachte] , te weten € 704,50 aan materiële schade (€ 500,00 voor de kleding + € 200,00 voor de portemonnee + € 4,50 voor de vervanging van de bankpas) en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft primair bepleit om de vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair kan hij zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist. De rechtbank stelt de totale materiële schade vast op een bedrag van
€ 789,95(€ 510,00 voor de jas + € 109,99 voor het vest + € 91,00 voor het T-shirt + € 78,96 voor de broek). De vordering ten aanzien van de kleding van het slachtoffer komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal daarom geheel en hoofdelijk worden toegewezen.
Vaststaat ook dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van de immateriële schade is onderbouwd met bewijstukken, waaronder een verklaring van een psychiater waaruit blijkt dat er bij benadeelde ten gevolge van het bewezenverklaarde sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij door de geweldshandeling van verdachte en zijn medeverdachten in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de ter zitting bekeken beelden van het incident vast dat door de benadeelde partij letsel is opgelopen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ook zonder aangetoonde psychische schade kan worden aangenomen (vgl. HR ECLI:NL:HR:2020:1642). Nu de vordering ten aanzien van de immateriële schade voldoende is onderbouwd, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 1.000,00. De rechtbank zal de toegewezen bedragen ten aanzien van de materiële en immateriële schade hoofdelijk opleggen. De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige worden afgewezen.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 1.789,95te weten een bedrag van € 789,95 voor de materiële schade en € 1.000,00 voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 2] is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van in totaal 100 (honderd) uren,bestaande uit:
een
leerstraf Tools4U verlengd plus voor de duur van 35 (vijfendertig)uren;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 17 dagen;
en:
een
werkstraf voor de duur van 65 (vijfenzestig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat
deze werkstrafnietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene voorwaarde.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 32 (tweeëndertig) dagen.
Stelt de proeftijd vast op
1 (een) jaaronder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 1.789,95 (zegge duizend zevenhonderd negenentachtig euro en vijfennegentig eurocent), waarvan € 789,95 (zegge zevenhonderd negenentachtig euro en vijfennegentig eurocent) voor materiële schade en € 1.000,00 (zegge duizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[slachtoffer 1]ter hoogte van € 1.789,95 (zegge duizend zevenhonderd negenentachtig euro en vijfennegentig eurocent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.