Juridisch kader
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden van dit geval kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 2, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht.
Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht ziet op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander, terwijl die ander nog geen 18 jaar oud is. Het gaat om de activiteiten om iemand in een positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
De handelingen omschreven in sub 2 zijn alleen strafbaar als ze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden; de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen. Voorwaardelijk opzet is daarbij niet voldoende.
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behalve dat in artikel 273f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat “uitbuiting ten minste omvat gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij”. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – moeten worden beschouwd en die beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd.
De rechtbank gaat er hierbij van uit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 2 ziet – hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt – in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 2 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken.
Uitbuiting veronderstelt volgens de rechtbank een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Uit jurisprudentie lijkt te volgen dat uitbuiting eerder aan de orde is in het geval van zeer kwetsbare slachtoffers, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren, en als het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten in plaats van het verrichten van andere arbeid.
De daadwerkelijke uitbuiting hoeft nog niet te hebben plaatsgevonden.
Het verschil met artikel 273f, eerste lid, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist. Sub 2 strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Verder is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd.
Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 van het Wetboek van Strafrecht stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarin een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruikmaken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 2, maar kunnen elkaar ook overlappen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van sub 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Sub 6
Op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 van het Wetboek van Strafrecht is degene strafbaar die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Uit rechtspraak volgt dat het opzet zowel gericht dient te zijn op het voordeel trekken als op de uitbuiting van een ander.De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.