ECLI:NL:RBAMS:2021:7353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
13/730034-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor mensenhandel en aanzetten tot bedelen van een minderjarige in Amsterdam

Op 15 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een 26-jarige vrouw veroordeeld tot 10 weken gevangenisstraf voor haar rol in mensenhandel. De vrouw werd beschuldigd van het aanzetten van een minderjarige Roemeense jongen tot bedelen in het centrum van Amsterdam in juni 2018. De rechtbank oordeelde dat de vrouw, samen met haar oom, de minderjarige had geworven en overgebracht met het oogmerk van uitbuiting. De zaak kwam aan het licht toen handhavers de vrouw en de jongen op 19 juni 2018 betrapten terwijl zij bedelden. De rechtbank stelde vast dat de jongen, die 15 jaar oud was, zich in een kwetsbare positie bevond en dat de vrouw misbruik had gemaakt van deze situatie. De rechtbank oordeelde dat de vrouw het oogmerk van uitbuiting had, aangezien zij de jongen had aangezet tot bedelen en hem in een positie had gebracht waarin hij geen andere keuze had dan zich beschikbaar te stellen voor deze activiteit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 weken, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de overschrijding van de redelijke termijn voor de afdoening van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730034-18
Datum uitspraak: 15 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er samengevat van beschuldigd dat zij zich in de periode van 17 tot en met 19 juni 2018 in Amsterdam en/of Calais (Frankrijk) als medepleger of alleen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2003.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen, met uitzondering van het medeplegen. Meer specifiek kan wat betreft artikel 273f lid 1 sub 2 Sr. het werven en overbrengen worden bewezen. Verdachte heeft daarbij het oogmerk tot uitbuiting gehad. Door [slachtoffer] mee te nemen uit bedelen en hem een papier te geven met bedeltekst is [slachtoffer] in een positie gebracht om een strafbaar feit te plegen. Hij had daartoe redelijkerwijs geen keuze, gelet op de omstandigheden die uit het dossier blijken. Ook de uitbuitingsgedragingen van artikel 273f lid 1sub 4 Sr. kunnen worden bewezen.
4.2
Oordeel van de rechtbank
4.2.1
Juridisch kader
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden van dit geval kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 2, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht.
Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht ziet op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander, terwijl die ander nog geen 18 jaar oud is. Het gaat om de activiteiten om iemand in een positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
De handelingen omschreven in sub 2 zijn alleen strafbaar als ze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden; de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen. Voorwaardelijk opzet is daarbij niet voldoende.
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behalve dat in artikel 273f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat “uitbuiting ten minste omvat gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij”. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – moeten worden beschouwd en die beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd. [1]
De rechtbank gaat er hierbij van uit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 2 ziet – hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt – in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 2 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken.
Uitbuiting veronderstelt volgens de rechtbank een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Uit jurisprudentie lijkt te volgen dat uitbuiting eerder aan de orde is in het geval van zeer kwetsbare slachtoffers, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren, en als het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten in plaats van het verrichten van andere arbeid.
De daadwerkelijke uitbuiting hoeft nog niet te hebben plaatsgevonden.
Het verschil met artikel 273f, eerste lid, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist. Sub 2 strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Verder is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd.
Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 van het Wetboek van Strafrecht stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarin een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruikmaken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 2, maar kunnen elkaar ook overlappen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van sub 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [2]
Sub 6
Op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 van het Wetboek van Strafrecht is degene strafbaar die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Uit rechtspraak volgt dat het opzet zowel gericht dient te zijn op het voordeel trekken als op de uitbuiting van een ander. [3] De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
4.2.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 juni 2018 treft een handhaver openbare ruimte van de gemeente Amsterdam twee bedelende personen aan op de Nieuwendijk in Amsterdam. De twee personen, een man en een vrouw, spreken voorbijgangers aan en drukken hen een papier in de handen met de volgende tekst in het Engels: “Goedendag. Ik heb geen werk en heb twee kinderen. Ik zal blij zijn met een kleine tip om te gaan eten. Ook zal ik graag een voucher krijgen om eten te kopen om mijn familie te voorzien van eten en ook mijzelf. Ik bedank u meerdere keren hiervoor ook namens mijn kinderen.”
De twee personen werden staande gehouden voor bedelen. De handhaver herkende de vrouw van twee jaar eerder, toen zij ook aan het bedelen was. Dit was verdachte. De man bleek te zijn [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2003 in [geboorteplaats] . Hij was dus 15 jaar oud. [slachtoffer] is aangehouden voor bedelen en vanwege het vermoeden dat hij slachtoffer zou kunnen zijn van mensenhandel meegenomen naar het politiebureau.
Diezelfde middag meldden verdachte, haar partner [naam partner] en [naam zwager] zich op het politiebureau om te informeren naar [slachtoffer] . [slachtoffer] was een dag eerder ook al in het gezelschap van deze personen aangetroffen op de Bijlmerdreef. Er was een melding gedaan dat zij zouden koken vanuit de achterbak van een auto en zouden slapen in auto’s.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zijn zwager [naam zwager] hem had gevraagd mee naar Nederland te komen. Hij is sinds 2 dagen in Nederland en hij en [naam zwager] slapen in de auto. Zijn moeder is in Frankrijk achtergebleven. Hij gaat al jaren niet naar school en spreekt geen vreemde taal. Het briefje had hij gekregen van het meisje met wie hij is aangehouden (de rechtbank begrijpt: verdachte). [naam zwager] had gezegd dat hij met het meisje mee moest gaan. Verdachte heeft verklaard dat zowel zij als [slachtoffer] aan het bedelen waren.
Overige bevindingen
Uit de politiesystemen is naar voren gekomen dat er in 2016, 2017 en 2018 meerdere mutaties over verdachte zijn opgemaakt over bedelen in Nederland. Ook in Duitsland en Frankrijk zijn er soortgelijke mutaties opgemaakt over verdachte.
4.2.3
Beoordeling van het tenlastegelegde
Oordeel over sub 2
[slachtoffer] bevond zich in een kwetsbare en ten opzichte van verdachte afhankelijke positie. Hij is vanuit Frankrijk door zijn oom [naam zwager] meegenomen naar Nederland om te gaan bedelen. Hij sliep samen met zijn oom [naam zwager] in een auto die stond geparkeerd in de buurt van Ganzenhoef. Verdachte heeft [naam zwager] en [slachtoffer] al ontmoet kort nadat zij in Nederland waren aangekomen. [naam zwager] is een neef van de echtgenoot van verdachte. [slachtoffer] was 15 jaar oud. Hij kende de weg niet in Nederland en spreekt volgens verdachte alleen ‘zigeunertaal’. Verdachte heeft [slachtoffer] op 19 juni 2018 ontmoet in het centrum van Amsterdam en hem meegenomen richting het Centraal Station. Zij is gaan bedelen met gebruikmaking van een bedelbriefje. [slachtoffer] was op dat moment alleen met verdachte. Hij is ook gaan bedelen met een bedelbriefje en is samen met verdachte aangehouden.
De rechtbank vindt dat het handelen van verdachte moet worden aangemerkt als het werven en overbrengen van [slachtoffer] , waarbij hij geen andere keuze had dan ook te gaan bedelen. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is onmiskenbaar dat verdachte daarbij het oogmerk van uitbuiting had.
Oordeel over sub 4
[slachtoffer] is op 19 juni 2018 samen met verdachte bedelend aangetroffen op de Nieuwendijk in Amsterdam, waarbij zij papiertjes uitdeelden aan voorbijgangers waarmee om geld werd gevraagd. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij deze briefjes van verdachte heeft gekregen. De verklaring van [slachtoffer] vindt op andere onderdelen dan dit onderdeel steun in het dossier, waardoor de rechtbank uitgaat van zijn verklaring. De rechtbank vindt verder dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie waarin [slachtoffer] , zoals hiervoor reeds uiteengezet, verkeerde. Verdachte heeft aldus [slachtoffer] bewogen zich beschikbaar te stellen (of aangezet) tot bedelen.
Medeplegen ?
Omdat [naam zwager] [slachtoffer] heeft meegenomen naar Nederland om te gaan bedelen, [slachtoffer] ook ten opzichte van [naam zwager] in een kwetsbare en afhankelijke positie verkeerde en [naam zwager] hem alleen heeft gelaten met verdachte, vindt de rechtbank dat verdachte en [naam zwager] nauw en bewust hebben samengewerkt ten aanzien van de onderdelen sub 2 en 4. [naam zwager] is overigens bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2018 veroordeeld voor uitbuiting van [slachtoffer] met betrekking tot dezelfde periode als de onderhavige tenlastelegging.
Oordeel over sub 6
Niet is gebleken dat verdachte voordeel heeft getrokken uit het handelen van [slachtoffer] . Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 19 juni 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en overgebracht, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en die [slachtoffer] met bovengenoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid, te weten: bedelen,immers heeft verdachte, terwijl zij wist dat die [slachtoffer] van haar afhankelijk was en in een zeer slechte financiële situatie verkeerde,
  • die [slachtoffer] meegenomen naar het centrum van Amsterdam,
  • die [slachtoffer] een briefje gegeven met daarop de tekst: “Goedendag. Ik heb geen werk en heb twee kinderen. Ik zal blij zijn met een kleine tip om te gaan eten. Ook zal ik graag een voucher krijgen om eten te kopen om mijn familie te voorzien van eten en ook mijzelf. Ik bedank u meerdere keren hiervoor ook namens mijn kinderen.” en
  • die [slachtoffer] aangezet tot het plegen van een strafbare overtreding, te weten: bedelarij.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier maanden gevorderd.
7.2
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft de minderjarige [slachtoffer] geworven, overgebracht en aangezet tot bedelen. [slachtoffer] bevond zich in een kwetsbare en afhankelijke positie. Hij was pas 15 jaar oud. [slachtoffer] was nog niet eerder in Nederland geweest, kende verder niemand en sprak alleen de zigeunertaal. Verdachte heeft [slachtoffer] in een positie gebracht waarin zijn keuzevrijheid verregaand werd beperkt. Verdachte was als volwassene in de bovengenoemde situatie verantwoordelijk voor [slachtoffer] . Door hem te bewegen zich beschikbaar te stellen voor bedelarij is verdachte geheel voorbijgegaan aan de belangen van [slachtoffer] . De rechtbank vindt het handelen van verdachte dan ook ontoelaatbaar.
Hoogte van de straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank vooral gekeken naar de straf die is opgelegd in de zaak van medeverdachte [naam zwager] , de oom van [slachtoffer] . Hem is een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. Omdat de rol van verdachte beperkter is dan die van [naam zwager] krijgt zij een lagere straf. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 12 weken voor verdachte passend.
Overschrijding redelijke termijn
Van die gevangenisstraf gaat nog wat af, omdat de redelijke termijn voor afdoening van de zaak is overschreden. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid krijgt zij een mildere straf. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 10 augustus 2018, de dag dat zij in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat zij zou worden vervolgd. Dit betekent dat het vonnis dus uiterlijk twee jaar later, op 10 augustus 2020, afgerond had moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet uitspraak op 15 december 2021. De redelijke termijn is dus met 16 maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan verdachte te wijten is. De rechtbank past daarom een korting van tien procent (in het voordeel van verdachte afgerond op 2 weken) toe.
Alles overwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van tien weken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mensenhandel, terwijl die persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid, onder 2 omschreven feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2021.

Voetnoten

1.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
2.HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554.
3.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.