In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 december 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van strafbare feiten die onder Belgisch recht vallen, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en georganiseerde of gewapende diefstal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet schuldig is aan de feiten, maar dat zijn verweer onvoldoende was om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon in België niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.
De uitspraak is gedaan in het kader van de Europese samenwerking op het gebied van strafrecht en benadrukt het belang van de waarborgen voor de rechten van de opgeëiste persoon, evenals de noodzaak om de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat te waarborgen. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen genoemd en aangegeven dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.