In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procura Generale presso la Corte di Appello di Reggio Calabria in Italië. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 23 juli 2021 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, die op dat moment gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de openbare zitting op 20 juli 2021 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.A.A.P. van Hees, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving. De officier van justitie heeft gesteld dat voldaan is aan de vereisten van artikel 12 OLW, terwijl de verdediging zich niet heeft uitgelaten over dit artikel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot de veroordeling in Italië, maar dat hij wel was vertegenwoordigd door een gemachtigde raadsman. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Daarnaast heeft de rechtbank de vraag van dubbele strafbaarheid onderzocht. De officier van justitie heeft aangegeven dat het feit niet dubbel strafbaar is, maar heeft verzocht om van de weigeringsgrond af te zien. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit inzake het onttrekken aan huisarrest geen strafbaar feit naar Nederlands recht oplevert, maar heeft desondanks besloten om van de weigering af te zien, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering is toegestaan.