ECLI:NL:RBAMS:2021:7216

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
AMS - 21 _ 347
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering op grond van de Wet langdurige zorg voor eiser woonachtig in China

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die in China woont, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over zijn verzekering op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser was van mening dat hij verzekerd was, omdat hij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, ondanks dat hij sinds 2006 in China woont en daar is uitgeschreven bij de Basisregistratie Personen (Brp). De Svb had echter vastgesteld dat eiser vanaf 1 juni 2020 niet verzekerd was, omdat hij niet in Nederland woont of werkt. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij zijn binding met Nederland benadrukte, zoals familie, vrienden, en financiële verplichtingen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb terecht had geoordeeld dat eiser niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de uitschrijving uit de Brp en het feit dat eiser het merendeel van het jaar in China verblijft, wijzen op de intentie om zich daar te vestigen. Eiser heeft weliswaar bindingen met Nederland, maar deze zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard. De rechtbank heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de door eiser aangehaalde zaken niet vergelijkbaar waren met zijn situatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg in zijn verzoek om verzekering op grond van de Wlz. Er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. W.J.A. Vis),
en
de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank,verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Procesverloop

Met het besluit van 7 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb bepaald dat eiser vanaf 1 juni 2020 niet verzekerd is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Met het besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2021, deels via een videoverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding deelnam.

Overwegingen

Eiser heeft zich [medio] april 2006 uitgeschreven bij de Basisregistratie personen (Brp) met als emigratieland China. Eiser heeft sinds april 2012 een (gedeeltelijke) AOW-uitkering. Eiser heeft de Svb verzocht te onderzoeken of hij verzekerd is voor de Wlz. Dit is van belang omdat hij sinds [medio] april 2006 in China woont en omdat Menzis per 1 juni 2020 zijn ziektekostenverzekering heeft opgezegd. Bij de aanvraag heeft eiser als adres een adres in China opgegeven, waar hij met zijn partner samenwoont. Hij heeft een appartement in Nederland waarover hij kan beschikken. Daarnaast heeft hij samen met zijn partner een woonruimte in China waarover hij kan beschikken.
De Svb heeft in het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, bepaald dat eiser vanaf 1 juni 2020 niet verzekerd is voor de Wlz, omdat eiser niet in Nederland woont of werkt. Eiser heeft veel bindingen met Nederland, maar dat betekent volgens de Svb niet dat hij een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. De Svb hecht daarbij veel belang aan de uitschrijving uit de Brp en het feit dat eiser het merendeel van het jaar niet in Nederland verblijft. Daaruit blijkt volgens de Svb de intentie om zich elders te vestigen. Eiser heeft in bezwaar verklaard dat hij als zelfstandige in Nederland werkt. Eiser heeft op 6 december 2020 een e-mail gestuurd waarin hij onder andere schrijft dat hij vanuit “ [gepersonaliseerde bedrijfsnaam] ” in China research doet voor het ontwikkelen van documentaires en dat hij CU Media Partners, een NGO zonder winstoogmerk, heeft opgericht ter bevordering van culturele uitwisseling tussen China en westerse landen. Als gevolg van Corona heeft hij sinds 2020 geen werkzaamheden kunnen verrichten. Volgens de Svb volgt uit de e-mail dat hij met zijn in Nederland gevestigde productiebedrijf geen zelfstandige werkzaamheden in Nederland verricht omdat hij in China research verricht. Eiser is daarom in de periode in geding [1] niet als zelfstandige in Nederland aan te merken.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij wel degelijk een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. Zijn situatie is vergelijkbaar met die waarover de rechtbank Den Haag in de uitspraak van 25 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:12684) oordeelde. Alle relevante feiten en omstandigheden moeten worden betrokken bij de beoordeling van de vraag waar iemand woont. Dit volgt uit arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 en 4 maart 2011. [2] Eiser heeft meer aantoonbare band met Nederland dan de betrokkene in uitspraak van de rechtbank Den Haag.
Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wlz is overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene verzekerd, die:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
4.2.
Op grond van artikel 1.2.1 van de Wlz is degene die in Nederland woont ingezetene in de zin van deze wet.
Beoordeling door de rechtbank
5.
5.1.
In de arresten van 21 januari 2011 en 4 maart 2011 heeft de Hoge Raad overwogen dat het er bij de beoordeling van ingezetenschap op aankomt of de omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt volgens de Hoge Raad dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.
5.2.
Niet in geschil is dat eiser over een woning in Nederland en in China beschikt en dat hij zich in 2006 in de Brp heeft uitgeschreven naar China. Eiser heeft aan Menzis meegedeeld dat hij twee tot drie keer per jaar terugkeert naar Nederland voor een verblijf van drie tot vier weken. Naast zijn AOW-uitkering heeft eiser geen andere inkomsten. De werkzaamheden die hij verricht zijn pro-deo.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de Svb eiser als niet ingezetene van Nederland heeft mogen aanmerken. De Svb heeft daarbij met name van belang kunnen achten dat eiser met de uitschrijving uit de Brp in 2006 de intentie heeft laten blijken zich in China te vestigen. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat hij zich heeft uitgeschreven om in China te gaan wonen. Eiser voert aan dat hij veel binding heeft met Nederland, omdat hij familie en vrienden hier heeft, financiën bij twee Nederlandse banken, verzekeringen bij Ohra, (digitale) abonnementen op het NRC Handelsblad, Eigen huis en Villamedia. Daarnaast is eiser lid/vriend/begunstiger bij veel Nederlandse organisaties, coördinator voor Nederland bij het Geneefs initiatief voor vrede in het Midden-Oosten en in Nederland onder behandeling is van een huisarts, tandarts, KNO-arts en het cardiologisch centrum van het UMC. Dit neemt niet weg dat hij al vijftien jaar in China woont, daar een partner heeft en gemiddeld slechts twee tot drie keer per jaar een paar weken terugkomt naar Nederland en niet ingeschreven is in de Brp. De Svb kon zich daarom op het standpunt stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Eiser is dan ook niet als ingezetene verzekerd voor de Wlz.
5.4.
Voor zover eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel met de door hem aangedragen uitspraak van de rechtbank Den Haag en arresten van de Hoge Raad, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat van gelijke gevallen geen sprake is. In de zaak van de rechtbank Den Haag was sprake van iemand die in Nederland in de Brp ingeschreven is op het adres van zijn woning, in Nederland werkzaam is en ook belasting betaalt. En in de zaken van de Hoge Raad ging het om kinderbijslag voor vreemdelingen die zich in Nederland gevestigd hadden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
5.5.
Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij werkzaamheden verricht voor zijn in Nederland en China gevestigde bedrijven. Deze stelling heeft eiser niet voldoende concreet met bewijsstukken onderbouwd. Afgezien daarvan, dit zijn pro-deo activiteiten, eiser betaalt geen belasting in Nederland. Ook om die reden is eiser daarom niet als Wlz-verzekerde aan te merken.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Van 1 juni 2020 tot 7 oktober 2020, de datum van het primaire besluit.