In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 18 augustus 2021, gaat het om de aansprakelijkheid van mr. [gedaagde] als curator in het faillissement van [gefailleerde 1] B.V. De Curatoren, mr. [eiser 1] en mr. [eiser 2], vorderden betaling van € 130.000,- van mr. [gedaagde] op grond van onrechtmatig handelen, omdat hij een vaststellingsovereenkomst had gesloten met [gefailleerde 1] terwijl hij wist dat de boedel geen verhaal zou bieden. De rechtbank oordeelde dat mr. [gedaagde] niet persoonlijk aansprakelijk was, omdat hij handelde in het belang van de boedel van [gefailleerde 2] en de omstandigheden van het geval meebrachten dat zijn handelen niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de curator beleidsvrijheid heeft, maar dat deze niet geldt als hij gebonden is aan regels die paulianeuze transacties moeten voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de vaststellingsovereenkomst weliswaar vernietigbaar was op grond van artikel 47 Fw, maar dat mr. [gedaagde] geen persoonlijk verwijt trof voor het aangaan van deze overeenkomst. De vorderingen van de Curatoren werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.